Marianne iemand wil roepen, om den smid te halen. Het is juist in die oogenblikken, dat de oude geschiedenis wordt opgehaald, dat de majoor vraagt te mogen zeggen, wat hij vijftig jaren geleden moest verzwijgen. Tusschen hen op hun leeftijd past alleen vriendschap - antwoordt Dorothea, en de grijsaard gaat somber heen, als eindelijk de verver met den sleutel terugkomt. Hier en daar heb-je dit uiterst zeldzaam geval met zooveel gevoel voor de waarschijnlijkheid behandeld, dat het den lezer volstrekt niet moeilijk valt aan de waarheid van je drama te gelooven. Soms ook - vooral de vond, om den majoor een onderzoek naar zekere hypotheekakte van Dorothea te doen instellen, ten einde hem zoo een rapport in persoon te laten brengen, en de kennismaking weer aan te knoopen - schijn-je me vrij kalm de waarschijnlijkheid ter zijde te schuiven.
Weet-je wat aardig is, mijn beste Florentijn? Dat thema - eene jonge liefde, die niet ontluiken mocht, maar stil bleef kwijnen eene halve eeuw lang - heb ik eens heel geestig door Frederica Bremer behandeld gevonden. Het gebeurde mij in 1851. Je zult de novelle niet kennen. Hier werd onder den titel: Gele rozen van jonge liefde verteld, die zich niet durfde uiten, zoodat de jonkman eindelijk in een hartstochtelijk briefje aan de uitverkorene zijne liefde bekende. Hij verborg dit briefje in een prachtigen ruiker van gele rozen, en verzocht haar den volgenden avond eene dier rozen in haar centuur te dragen, als ze hem liefhad. En den volgenden avond verscheen ze zonder gele roos. De jonkman gaat zwerven, en komt na eene halve eeuw in de woonstad der aangebedene terug. Alles berust hier op misverstand. Wanneer ze elkaar terugzien, vraagt hij haar, waarom ze voor vijftig jaar geene gele roos in haar ceintuur wilde dragen - ze snelt haastig naar hare secretaire, brengt den geheel verdorden ruiker te voorschijn - en ontdekt nu eindelijk het briefje, dat voor haar verborgen was gebleven.
Ik vind uw Gloriëtte geestiger dan Gele Rozen, en juist daarom noemde ik de nu vergeten novelle.
Weet-je, wat ik ook een uitstekend schetsje van je vind? Monsieur Brissac, de type van den Franschen maitre-de-ballet, en van den hartstochtelijken hengelaar. Waarde Florentijn! Je hebt hem gekend, en goed getroffen - ik herinnerde mij dadelijk een dergelijken type. Daarnaast stel ik je 3 September, eene aantrekkelijke kleine liefdesgeschiedenis, met de sombere toepassing: ‘Iedere idylle is de bedriegelijke aanvang van een treurspel!’
Ja, Florentijn! dat wilde ik je even in het voorbijgaan zeggen. Waarom gebruik je zulke prenterige woorden, als ‘aanvang’? Je doet het meer! Echte boekwoorden als: omgeving, steeds, reeds, heden, echter, slechts, een weinig, gij, gelaat, gebruikt een goed stylist als jij bent, veel te vaak. Die kunnen al te zaam door eenvoudiger woorden worden vervangen. Schrijf later liever: kring, altijd, al, vandaag, evenwel, alleen, een beetje, jij, gezicht.
En dan moet ik je nog eens vragen, wat heeft het Naturalisme je toch gedaan, daar je (bl. 86) je verheugt, dat ‘de veroordeelingen veel algemeener en krachtiger’ geworden zijn? Het blijspel en de beide novellen, die ik prees, zijn zeer realistisch - en terecht - in de schildering van personen en toestanden. Ik geloof aan een klein misverstand. Je noemt naturalisme in verband met ‘obscoeniteiten’ en meent, dat beide nauw verwant zijn. Ik geloof, dat dit een eenvoudig vooroordeel is. Balzac, Flaubert, de beide de Goncourts, hebben naturalistische romans geschreven, zonder ooit aan het obscoene eene plaats te hebben afgestaan. De geweldige Zola heeft soms vrij wat ruws en aanstootelijks, maar hij schreef het nooit uit liefde tot