Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Een teeken-genie bij de gratie gods.
| |
[pagina 308]
| |
kleuren is, te verdedigen: ziehier het doel, het recht van bestaan tevens, van dit opstel. Voor den ingewijde, die de betoovering van Chéret's kunst reeds ondervond, heeft deze kenschetsing weliswaar de kracht eener onomstootelijke waarheid, ja al het gewicht van een axioma. Dezulken heb ik echter niet van noode. 't Geldt hier immers vooroordeelen te overwinnen, ongeloovigen te bekeeren en in de nieuwe mysteriën in te wijden, blinden ziende, kortom: proselieten te maken. In deze nog onwetend, vermoedt men hier een lapsus. ‘Poëzie in aanplakbiljetten, zooals die op muren en huizen geplakt zijn, tegen kiosken, achter winkelruiten uitgestald hangen! Allons donc: houd voor den gek wien ge wilt, maar mij niet! Hoe kan uit Nazareth.... hoe kan in straat-réclame-affiches kunst schuilen?’ Niet al te voorbarig, wat ik u bidden mag! Nu bedenkelijk het hoofd schuddend, sceptisch-ironisch glimlachend, zullen mijn lezers straks allicht, door beeld en woord overtuigd, blij-verbaasd uitroepen: ‘waarachtig!!.... où diable la poésie va-t-elle se nicher?’ En dan zullen zij, met die onschatbare aanwinst voor hun geestgenot verrijkt, een stap dichter tot het levensvreugd-ideaal genaderd zijn. Daar een volledige studie, een door uitvoerigheid erschöpfend essay over Chéret - waartoe overigens een uitgebreider kennis van zijn onoverzienbaar werk, dan voor een niet te Parijs wonende mogelijk is, een conditio sine qua non ware - de grens der mij hier afgebakende ruimte zou overschrijden, moet ik er mij toe beperken, den ten onzent wel onbekenden artistGa naar voetnoot1), benevens enkele zijner mij de visu bekende meesterstukken, vluchtig te kenschetsen. Voor mijn doel zullen deze notes jetées à la hâte echter voldoende zijn, daar uit mijn oriënteerend overzicht genoegzaam overtuigend zal blijken, welk zeldzaam veelhaast zeide ik: alzijdig teeken-kunstenaar van gods genade Jules Chéret is. | |
I.Bij het rondslenteren door onze straten en langs onze winkel-uitstallingen, ergeren de banaal-afgezaagde cacao-réclames des weespschen naamgenoots van ons beroemd Kamer-lid, de walgelijke naäperijen zijner navolgers, collega's en mededingers ons ter nauwernood meer, om 't even waar die aangebracht zijn, zelfs tot boven op de trammen.... waar al niet, groote goôn, un peu partout, niet waar? Zoo allesinzuigend, gelijk een spons, zoo neutralizeerend is de afstompende invloed des tijds, de onverschillig makende macht der gewoonte! A force van er jaren lang op gestaard te hebben, zijn wij tegenover die afzichtelijke industriëelheden ziende blind geworden, ja wij weten niet beter, of 't behoort zoo. Door hun brutaal-grove, hardbonte gemeenheid | |
[pagina 309]
| |
trekken de aanplakbiljetten en de tableaux van recenter dagteekening, met hun schreeuwende verven echter nog levendig het oog, ja doen, zéer: het een al ploertig smakeloozer dan het ander, een wedstrijd in on-, juister: anti-artisticiteit, alle even onesthetisch van teekening, koloriet, voorstelling, compositie. Onmogelijk te beslissen, aan wie of wat in dit concours van vulgaire platheid den zege-palm toe te kennen! Het slotwoord van ‘Pot-Bouille’ ware hier toepasselijk. De verheerlijking der tot beginsel verheven gedrochtelijkheid, de apothéose van Het Leelijke. Soms - doch hoe schaarsch en sporadisch!! - flikkert in die donkere afzichtelijkheids-ellende het mat schijnsel van een héel bleek sterretje, dat door zijn geïsoleerd licht van flauwe nachtpit de omringende duisternis der monsterachtigheden à la Pears Soap, Monkey Brand e tutti quanti, dubbel troosteloos maakt. Zoo herinner ik mij, gedurende de laatste Passie-spelen te Oberammergau aldaar en te München een groote kleur-affiche - een Bedouien of Arabier, een vaandel in de hand, op een hoog opsteigerend paard - waarin levendige aanschouwelijkheid van voorstelling, verve van samenstelling, iets gezond-chieks in de teekening, kortom: een onmiskenbare artisticiteit bekoorde. Ook een enkele engelsche cigaretten-réclame uit het laatste jaar zou tot die zoo schaarsche uitzonderingen, welke het bestaan van den regel slechts bewijzen, gerekend kunnen worden. In onzen tijd is men tot het inzicht gekomen, dat het aanplakbiljet, gelijk een parijsch criticus eens in ‘Le Livre moderne’ opmerkte, ‘plus suggestif que le plus analytique des livres’ zijn kan, en vaak is; ‘l'affiche porte en elle ce je ne sais quoi qui est dans l'air ambiant du temps qui l'a créée, elle dégage la vie de ce temps avec | |
[pagina 310]
| |
intensité’. Zou zij dus niet de allermodernste muur-schildering, de hedendaagsche fresco genoemd kunnen worden? In menig geval en opzicht kan zij als een beeld onzer maatschappij in 't verkort, bij wijze van panorama uit de vogelvlucht, als een wereld in 't klein, een mikrokosmos, gelden. Zoo iets dus als de rol, die Hamlet den tooneelspelers toekent: ‘the abstract and brief chronicles of the times’. En dat is de affiche voornamelijk, zoo niet uitsluitend, door Chéret, althans sedert 1870 ongeveer, geworden. ‘Un curieux engin de la moderne Publicité, auprès duquel la trompette de l'antique Renommée n'est que joujou d'enfant’, zoo kenschetst Henri Réraidi haar. De beteekenis harer geschiedkundige rol ziet Roger Marx daarin, dat zij ‘le passe-temps des siècles expirants’ is. Tegen het naderen der groote omwenteling vermaakte de achttiende eeuw zich met de prenten van Louis Debucourt (1755-1832), en de onze heeft ter opvroolijking van haar vóor de deur staand einde de gekleurde steendrukken van Jules Chéret. In de aderen der door verwaarloozing vernederde, stuiptrekkende kunst der lithographie wist deze uitverkoren kunstenaar nieuw, verjongend bloed te gieten, haar, de door zijn geniaal talent herborene, in eere te herstellen en tot bloeiend bestaan op te wekken. Want zij kan reeds op een lang, lang verleden terugzien, zij is reeds van een eerbiedwaardigen ouderdom, de affiche! Zij klimt tot een oneindig vroeger dagteekening op, dan men ook maar zou durven vermoeden. Reeds in de Oudheid komt zij in haar eerste, ons althans van hooren-zeggen bekend geworden gedaante voor. Immers de Romeinen plachten op de aankondigingsplakkaten van tooneel-voorstellingen niet slechts den naam des gevierden tooneelspelers met reusachtige letters bekend te maken, maar er zelfs de scène uit het op-te-voeren stuk, waarin hij 't meest uitblonk, met in 't oogvallende kleuren op af te beelden. Een zekere Callades muntte zoozeer in deze kunst uit, dat Plinius het niet beneden zich achtte, diens Tabellae Comicae als tot de opmerkelijkste schilderwerken uit dien tijd behoorende te vermelden. Men vermoedt, dat de Romeinen op hun veroveringstochten naar Gallië deze gewoonte naar het latere Frankrijk overplantten. Te Parijs begonnen de officiëele aanplakbiljetten op de muren der stad omstreeks het midden der zestiende eeuw, onder François 1er, in zwang te geraken. Den 22sten Januari 1653 werd, door toedoen van den ‘Procureur-général du Roy’, aan allen, die geen drukkers of boekverkoopers waren, ten strengste verboden, ‘d'imprimer placards et mémoires pour afficher, sans permission spéciale, et à toutes personnes de les afficher, à peine de la vie et d'être procédé contre eux comme perturbateurs du repos public’. Rustverstoorders en doodstraf: men ziet, er werd niet mede gespot!! Later schijnt deze wel wat overdreven barre maatregel echter opgeheven te zijn, daar een kleine eeuw later een proclamatie van den ‘Grand Conseil’, van 13 September 1722, de dringende noodzakelijkheid vermeldt, het personeel der parijsche afficheurs zooveel mogelijk te beperken. En zoodoende zou Ben Akiba, in ‘Uriël Acosta’, zijn refrein-variant op het ‘niets nieuws onder de zon’ des Predikers: ‘Alles schon | |
[pagina 311]
| |
dagewesen’ ook hier kunnen toepassen. De voortreffelijke bio- en historiograaf van het aanplakbiljet, Ernest Maindron, secretaris der parijsche Academie van Wetenschappen, mocht dan ook gerust verklaren: ‘Nous n'avons rien imaginé de nouveau en matière de réclame; nos moyens d'action sont seuls plus parfaits et plus développés qu'ils ne l'étaient alors.’ Doordat hij den nijverheids-tak der réclame-aankondiging per kleurendruk-affiche intellectueel-artistiek opvatte, en de voortbrengselen er van tot een karakter van verrukkelijke verfijning verhief, tot kunst adelde, heeft Jules Chéret een tot dusver haast braakliggend terrein ontgonnen. Industrie zette hij, de ontdekker eener nieuwe wereld op zijn gebied, in kunst om. In plaats van die schreeuwend grof geverfde, deerlijk misteekende, schandelijk gemeene chromo-prenten schiep hij kunstwerken. Voorwaar een taak, voldoende ter opvulling van een welbesteed menschenleven! Zijn baanbrekend optreden duidt een nieuwen datum in de geschiedenis der schoonheidsleer aan. Sedert zijn eerste groote daden, heeft de esthetica de in haar kring nieuwe rubriek der chromo-affiche bij de reeds voorhandene ingelijfd, en moet zij er voortaan rekening mede houden. Een uiting van nieuwe teekenkunst vond door onzen meester haar onthulling, haar openbaring. Ziedaar de portée zijner geniale werkzaamheid. Hoewel ongetwijfeld 't consequentst en 't talentvolst - naar recht en billijkheid eere gegeven wien eere toekomt: suum cuique! - is Chéret echter noch de eerste, noch de eenige artist die, hoezeer dit gebied een door kunstenaars slechts hoogst zelden, bij ongeluk als 't ware, gecultiveerde, ja nagenoeg onbebouwde akker was gebleven, er zijn krachten op beproefde. Hun daden op dit terrein gaan in de massa van hun werk op, door het overige opgeslokt, verzwolgen, er haast onopgemerkt in verdwijnend. Die uitzonderingen moeten met de Diogenes-lantaarn opgezocht worden. In haar schaarschheid bewijzen zij 't bestaan van den regel. In vroeger tijd bepaalde die affiche-stijl - een zeer gering beetje kunst, haast geheel industrie - zich trouwens grootendeels, zoo niet uitsluitend, tot réclame-aankondigingen, voor uitgevers van boeken. Tot omstreeks 1860 waren de gelithografeerde affiches in Frankrijk buitendien eenkleurig (monochroom). Toch stuiten wij hier op enkele beroemde namen. Zoo b.v. in de dagen van ‘Hernani’ en de ‘Symphonie fantastique’ (1830) Achille Devéria (1800-1857). Een decennium later begint de oogst reeds rijker te worden. Tusschen 1840 en 1860 eenige der gevierdste meesters der toenmalige generatie. Grandville, Célestin Nanteuil, Tony, Johannot, Gavarni, Raffet, Hippolyte Bellangé, Horace Vernet, Henri Monnier, Viollet-Le-Duc. De door hen aldus aangekondigde boeken waren grootendeels romans der eerste schrijvers, als Göthe, Lesage, Walter Scott, Bernardin de St. Pierre, Gérard de Nerval, Töpfer, Alexandre Dumas, ook van eenige dii minorum gentium en modefaiseurs van den dag, als Eugène Sue, Xavier de Montépin. Van 1865 of 1870 tot op onze dagen zijn 't o.a. Gustave Doré, Georges Clairin, Léopold Flameng, Edouard Manet (‘Les Chats’ van Champfleury), Vibert, | |
[pagina 312]
| |
Félix Régamey, Paul Baudry, Félicien Rops, Georges Rochegrosse, Alphonse de Neuville (‘Hamlet’ van Ambroise Thomas). Chéret's geestverwante collega's, die niet tot de bent zijner meer of minder slaafsche navolgers behooren, zijn voornamelijk Adolphe Willette, de gebroeders Léon en Alfred Choubrac, en Eugène Grasset. In hun gevolg ontwaren wij op het tweede plan nog tal van begaafde, zelfs enkele beroemde illustrateurs en karikaturisten als: Nadar, Bertall, Beaucé, Cham, Grévin, Edmond Morin, André Gill, Henri Daumier, Daniel Vierge, Forain, Luque, Gil Baër, Ancourt, Galice, Louis Montégut, Caran d'Ache Die vroegere affiches-opvatting, tot omstreeks 1865, bracht trouwens mede, dat zij uitsluitend op tentoongesteld-worden in winkels of achter venster-ruiten berekend waren en ingericht werden. Te Parijs werd, in navolging van New-York en Londen, eerst door Chéret de gekleurde affiche naar 't plein-air der straat overgeplant, in de open lucht, tegen huizen, muren, enz. | |
II.Hier en daar wijst de kunst geschiedenis treffende voorbeelden van geleidelijke, in hun gestadige, grootsche klimming merkwaardige ontwikkelingsprocessen aan. Zie o.a. Mozart, van zijn eerste jongensopera's uit 1768 tot Sarastro en diens priesters, van zijn eerste pianostukjes uit 1762 tot 't ‘Oro supplex’ der zielemis. En Beethoven, van de eerste trio's tot de laatste sonates en quartetten, van de eerste tot de negende symphonie; Richard Wagner van de ‘Feeën’ tot ‘Tristan,’ van ‘Rienzi’ tot de ‘Meistersinger’ en ‘Parsifal’; 't laatst, maar niet 't geringst, Emile Zola van de ‘Contes à Ninon’ tot ‘l'Assommoir’ en ‘Germinal’, van de ‘Confession de Claude’ tot de ‘Joie de vivre’ en de ‘Débâcle’! Ook Jules Chéret's wordingsproces, van zijn eerste chromo-affiches voor Covent-Garden tot ‘l'Amant des Danseuses’ en de ‘Coulisses de l'Opéra au Musée Grévin,’ van zijn eerste geïllustreerd parfumerie-boekje tot de onlangs verschenen, overheerlijke vier panneaux décoratifs voor het huis Pattey op den boulevard Montmartre, verdient aan die phénomenale Excelsior-banen toegevoegd te worden. Chéret - men verwarre hem niet met zijn naamgenoot, den beroemden | |
[pagina 313]
| |
parijschen décoratie-schilder! - staat in de volle rijpheid, den vollen glansrijken luister van zijn talent. Hij is tusschen de zes- en zeven-en-vijftig; te Parijs werd hij in '36 geboren. Met recht is hij wat de Franschen een enfant de la balle noemen. De erfelijkheid speelt een directe rol in zijn aanleg voor zijn kunst. Zijn vader was lithograaf. Op zijn twaalfde jaar verliet Jules de school, om met het kostverdienen in het vaderlijk beroep een begin te trachten te maken. Dertien jaar oud, werd hij apprenti-steendrukker en besloot hij tevens, op zijn eigen houtje te leeren teekenen, daar geld ontbrak om een leermeester te betalen, en er geen te ontdekken viel, van wien hij gratis raad en voorlichting kon inwinnen. Dat gelukte hem, den autodidakt, door volharding, énergie en talent. ‘Und wie er musst' so konnt' er's,’ zegt Wagner's Sachs. Een ware roeping dus. Teekenen kon hij echter slechts in zijn verloren uren. Haast den geheelen dag moest hij étiketten vervaardigen, ook wel omgekeerde woorden schrijven voor het drukken. En dan was zijn vermoeidheid 's avonds steeds zoo groot, dat de uitgeputte knaap geen avondschool voor teekenles meer kon bezoeken, hoewel vader er hem de middelen nu wel voor kon verstrekken. Zoo ontwikkelde zich gaandeweg zijn steeds brandender verlangen, een vak dat hem volstrekt niet aanstond, een beroep zonder eenig vooruitzicht, waaraan hij zijn levensjaren zou verspillen, er voor goed aan te geven, om zich zoo mogelijk geheel aan zijn hartstocht, de teekenkunst te wijden. Van omstreeks 1855 dagteekent zijn debuut als teekenaar: een voor een huis in het Franche-Comté-stadje Dôle aan de Doubs gemaakte lithographie, een kalender-prent, een middeleeuwsch onderwerp. En slechts drie jaar jonger is zijn eerste affiche: een direct voor Offenbach zelven vervaardigd aanplak-biljet voor de eerste opvoering van ‘Orphée aux Enfers’ in de Bouffes Parisiens (het bacchanaal-tooneel). 't Fortuna audaces juvat bedenkend, besloot hij 't ‘die waagt die wint’ toe te passen. Op zekeren dag pakte hij zijn boeltje bijeen en stak het Kanaal over, om, ongeveer twintig jaren oud, in Engeland zijn fortuin te zoeken. Als steendrukker wilde hij zijn geluk beproeven. Te Londen leerde hij kort na zijn aankomst een aldaar gevestigden landsman kennen, een in zijn verloren oogenblikken verzen makend apotheker Auguste Maout. Voor diens dichtstuk: ‘Le Parfumeur, poème comique’ teekende hij een omslag en kleine komische vignetten. Hiermede behaalde hij zijn eerste succès. Het boekje is sedert onheugelijken tijd uitverkocht en onvindbaar, rarissime, zoodat het tegenover den Chéret-verzamelaar de Mephisto-regels: ‘Zu einem solchen einz'gen Stück toepasselijk maakt. Op dien bijval opmerkzaam geworden, bracht de pillendraaiende poëet zijn beschermeling en illustrateur met een derden landgenoot, Eugène Rimmel, in kennis, chef van het beroemd londensch parfumerie- | |
[pagina 314]
| |
huis. In de zaak van dezen eenigszins verengelschten franschen industrieel kreeg Chéret nu een vaste aanstelling. Hij had show-cards te teekenen, d.i. allerlei apothéoses der edele parfumerie-kunst: bloemen, génien, mandjes met rozen, | |
[pagina 315]
| |
sylphen en dergelijke ‘lieve’ modegrapjes meer, waarmede het huis Rimmel zijn fleschjes en doosjes, potjes en pannetjes ten gerieve zijner vrouwelijke klanten versierde. Doch hoe dan ook, 't was een gewichtige stap, de eerste beslissende, op Chéret's artistenweg, de soliede grondslag tot de ontwikkeling van zijn talent, de basis tot het vinden van roem en fortuin. Eere dus aan Eugène Rimmel, eere niet minder aan Auguste Maout! Zonder hen ware onze kunstenaar wellicht nooit de meester geworden, die hij is. En daarom zullen hun namen onafscheidelijk van zijn levensgeschiedenis blijven. In zijn vrije uren begon hij geïllustreerde affiches voor schouwburgen, opera's en kranten te vervaardigen; daarna ook omslagen voor muziekstukken, het meerendeel voor den uitgever Cramer in Regent-street, en haast alle romances, o.a. ook onderscheidene op engelsche teksten gecomponeerde, van Charles Gounod. Het oudste nummer dezer tusschen 1861 en 1865 vallende productie is Arditi's ‘Beauty Sleep’. Soms gelijken die titel-illustraties zoo sterk op die van Célestin Nanteuil (1813-1873) of Henri Baron, dat zij er haast nabootsingen van schijnen. Chéret, in zijn beginselen, was in dat tijdvak zijns levens natuurlijk zich zelf nog niet, de débuteerende kon zich zelf nog niet wezen. Omstreeks 1864 verschenen ook de eerste door hem geïllustreerde boeken, o.a. ‘Fairy Tale’ van mevrouw Hall, een tooneel-album: ‘The Alexandra Album, scenic illustrations, published by Atkinson and Chéret’, Eugène Rimmel's artistiek-wetenschappelijk boek ‘Le Livre des Parfums’, met voorwoord van Alphonse Karr, en, in 1866, diens ‘Perfumed theatrical Album; Aladin and the Wonderful Lamp.’ Gedurende het laatste gedeelte dezer ongeveer tien jaren beslaande période was hij speciaal als affiches-teekenaar aan den Covent Garden-schouwburg verbonden. Zoodra hij zich van zijn nieuwe opvatting, zijn nieuw procédé ten volle meester gevoelde, begonnen zijn gedachten steeds inniger naar zijn vaderland terug te keeren. Heimwee, la nostalgie de Paris, maakte zich hoe langer hoe onweerstaanbaarder van hem meester. Juist in die dagen - een voor Chéret's verdere loopbaan allergunstigste en tevens beslissende omstandigheid - werden nieuwe druk-machines uitgevonden, die 't mogelijk maakten, in tot dusver ongekende, ongehoorde afmetingen, in kolossale formaten en tevens uiterst goedkoop in kleuren te trekken. Chéret's flair kreeg terstond lucht van die baanbrekende innovatie, welke in zijn vak nieuwe paden zou ontsluiten. Dat was zijn geluk, zijn redding, définitief. Hij stelde zijn patroon voor, te trachten de engelsche, vroeger uit Amerika naar Engeland overgeplante, in Frankrijk echter nog volkomen onbekende, gekleurde muur-réclames in hun gemeenschappelijk vaderland in te voeren. Wellicht zou die poging tot acclimatizeering leiden. Rimmel, wien het door zijn employé vooral met die Covent-Garden-affiches behaald succès niet onbekend gebleven was, bezat genoeg vertrouwen in diens toekomst, om hem eene aanzienlijke som, de voor die onderneming benoodigde fondsen te verstrekken. In 1866 dan richtte onze kunstenaar een drukkerij te Parijs op, een im- | |
[pagina 316]
| |
primerie lithographique. Niet lang na de opening prijkte zijn eerste - allerstriktst genomen, aan 1855 terugdenkend, zijn tweede - fransche kleur-affiche er reeds tegen de muren: de feërie ‘La Biche au bois’ in den Porte St. Martin-schouwburg. Hoeveel honderdduizenden bezoekers der wereld-tentoonstelling van 1867 zullen haar gezien hebben, zonder er zich in 't minst om te bekommeren door welke toekomstige beroemdheid zij vervaardigd was! ‘Elle éclatait comme une joyeuse fanfare de chasse dans la monotonie noire’ der drukinkt, getuigt Jean Lorrain er omtrent. Zij is natuurlijk rarissime geworden. Komt zij eens bij een antiquaar of op een verkooping voor, dan zou de liefhebber er een dertig à veertig francs voor moeten neerleggen. Chéret's volgend aanplakbiljet werd voor het eerste publiek-bal-établissement Valentino gemaakt. Reeds terstond was het succès bij kenners en publiek groot. Hoe schitterend stak dat werk ook af bij de ruwe, gemeene grofheid van teekening, de criante kleuren, de onesthetisch hardbonte verven, kortom: de wanstaltige gedrochtelijkheden, die de parijsche muren tot dusver uitsluitend hadden bevuild! In zekeren zin is Chéret's kunst in zoover van lokalen aard, als zij eenig en alleen in franschen bodem wortelt, juister en specialer nog: slechts in het parijsch milieu denkbaar is. De voorspoed der zaak klom dermate, dat de drukkerij-bezitter Chaix de ateliers zijns collegas in 1881 overnam, zich tevens van diens medewerking verzekerend. Chéret werd en bleef de artistieke bestuurder der Imprimerie Chaix & Co. Van nu af kon 't, om met onzen nationalen zanger te spreken, heeten dat Parijs, zooal niet Europa, van stap tot stap, van ontwikkelingstrap tot ontwikkelingstrap ‘verbaasd het rijzend wonder wassen zag’. Gelijktijdig met dit genre van publiciteit schiep Chéret onwillekeurig, en eigenlijk onbewust, ook een nieuwen tak van industrie, die tegenwoordig bloeit. In 1886 telde de Seine-metropolis reeds tien afzonderlijke drukkerijen voor geïllustreerde kleurdruk-affiches, en hoeveel zullen er gedurende het laatste lustrum nog wel zijn bijgekomen! Evenals Henri Guérard (geb. 1846) en Félix Buhot (geb. 1847), graveurs, lithografen en etsers, is Jules Chéret zoowel idéalist, artist, als prakticus; d.w.z. zoowel teekenaar als drukker, zoowel kunstenaar als werkman. Groot is zijn kennis van de techniek der druk-kunst. Welk een rijke, schatrijke ervaring van jaren en jaren, die het theoretische met het proefondervindelijke vereenigt! Gelijk weinig anderen weet hij met de persen om te gaan, zooals geen ander is hij in de geheimen harer behandeling ingewijd. En op dit praktisch gebied zijner kunst zocht en zoekt hij onafgebroken naar nieuwe ontdekkingen, ter verrijking en tevens vereenvoudiging van zijn palet, ter ontwikkeling zijner wetenschap van het spel der tonen, de samenstellingen der kleuren voor den chromo druk, steeds strevend, verdere stappen vooruit op het moeilijk pad ter volmaking af te leggen, op dat gebied waarop zijn weergâlooze handigheid, zijn phénomenale vindings- en scheppingskracht zich vrij kunnen | |
[pagina 317]
| |
botvieren. ‘Un artiste doublé d'un savant’ op zijn terrein dus: de verjonger, de hervormer der kleuren-lithographie en der pastel-kunst. Gaandeweg heeft de onverpoosde werker zijn procédés gewijzigd, zijn kleuren tot steeds geringer getal herleid en beperkt, steeds nieuwe schakeringen in de tusschen- en overgangstonen gevonden. Toch, welk een rijkdom, welke frischheid van palet; 't gelijkt vaak een op den lithografeersteen afgeschoten vuurwerk van kleur-pijlen! De uitvoerige technische bijzonderheden, die Henri Béraldi omtrent 's meesters werk-méthode, enz. mededeelt, betreden een gebied, dat door zijn speciaal karakter buiten het kader van mijn opstel ligt. Genoeg dat Chéret, in het rusteloos streven naar vereenvoudiging zijns systeems, in de laatste twee, drie jaren de aangewende verven tot enkelegrondkleuren wist te herleiden. Zoodoende is hij thans in hoofdzaak tot het ongeveer anderhalve eeuw oud procédé van den vader van den kleurendruk, Jacob Christophe Le Blond (1670-1741) teruggekeerd, terwijl hij dit in hoogmodernen geest opvatte, met hoogmodernen inhoud vulde. Op de uitkomsten dier omstreeks 1865 uitgevonden lithografeer-machines voortbouwend, trekt Chéret dikwijls aanplakbiljetten van een paar, of soms nog meer, meters hoogte, zoodat zij dan meestal in twee, drie stukken gedrukt moeten worden. Jaarlijks worden ruim 200,000 stuks in zijn drukkerij getrokken. Voor elke affiche maakt hij een houtskool-schets op papier. Zelf teekent hij zijn plakkaten ook steeds op steen. Jules Chéret is lang, slank van gestalte, gedistingeerd van uiterlijk, echt fransch-chiek, trotsch en mannelijk, tevens innemend van voorkomen. ‘Ancien ouvrier lithographe aux allures de grand seigneur,’ zoo kenschetste hem een | |
[pagina 318]
| |
zijner vrienden. Hij gelijkt in zijn type van grooten, knappen Galliër - gepensioneerd kapitein of kolonel - zoowat op een soort van mixtum compositum van Gustave Flaubert en Edmond de Goncourt, zoowel wat de militaire houding als de in Frankrijk vrij zeldzame lengte betreft. Peper-en-zout haar, rijk geplant en weelderig, in artistieke wanorde achteruit geduwd, om een fraai denkers-voorhoofd heen. In 't oogvallend schitterende, en daarbij haast onschuldig-zachtzinnige oogen; een fijne neus; een énergieke kin; een knevel à la d'Artagnan, die het eenigszins martiale in houding, van gestalte en gang, harmonisch aanvult. Een uiterst zeldzame, in de kunstenaarswereld dubbel verwonderlijke eigenschap heeft een zijner vrienden wereldkundig gemaakt: het volkomen gemis aan réclame-zucht of-behoefte. Iets onrustigs en zenuwachtigs komt op de gelaatstrekken dezer rarissima avis, zoodra er in haar bijzijn over haar werk gesproken wordt. Chéret's phénomenale bescheidenheid wordt door dien vriend als zoodanig met het epitheton ‘ridicule’ vereerd. Een witte raaf, een zwarte zwaan dus! Bewonderenswaardig begaafd als hij is, houdt hij zich, met zijn open zin en open blik voor de meest verschillende, uiteenloopende uitingen der menschelijke gedachte, op de hoogte van alles, ziet, leest, begrijpt hij alles. Zijn karakter wordt als fier en ongewoon geschilderd, als onafhankelijk, gelijk 't een self made man, een autodidakt past. Toen hij, tot 'n twee à drie jaar geleden, een klein atelier in zijn drukkerij, rue Brunel no. 18 bewoonde, prijkten daar als eenige wandsieraden enkele gravures tegen den muur: ‘l'Embarquement de Cythère’ en ‘Voyages à Cythère’ van Watteau, plafond-allegoriën van Giovanni Battista Tiepolo (1693-1770), den italiaanschen Watteau, en de ‘Venise triomphante’ van Paolo Veronese. Sedert dien tijd heeft Chéret zijn kunstenaars-werkplaats in het huis no. 20, rue Bergère. | |
III.Jules Chéret is ten volle wat zijn landgenooten, als zij b.v. over Alphonse Daudet spreken, een charmeur noemen. Zijn teekenstift is een ware tooverstaf. Alles wat deze toovenaar met zijn roede aanraakt, wordt in schoonheid omgezet, tot kunst geadeld, in goud veranderd. Zoo verdient hij de Midas der teekenkunst te heeten. En dan doet 't er eigenlijk weinig toe af, welke de donnée is, daar deze au fond slechts tot aanleiding, tot voorwendsel dient. Om 't even van welken aard ze wezen moge, zoodra ze zijn verbeelding tot een bezielingsvonkje weet te ontgloeien, wordt zelfs de schijnbaar weerbarstigste, ter illustreering ongeschiktste door zijn weêrgalooze artisticiteit gepoëtizeerd, wordt een geraffineerd smaakvolle compositie, van brio en leven tintelend, vol betooverende élegance, in 't leven geroepen. Tot Jean Lorrain zeide onze meester onlangs: ‘avant tout je m' efforce en art de faire vivant, élégant et brillant.’ Zijn kunst ware met de oogen van Akedysséril in Villiers' subliem | |
[pagina 319]
| |
verhaal te vergelijken, ‘qui dispensaient une magie transfiguratrice sur toutes les choses de la terre.’ Uit welke kringen der onmetelijke en onuitputtelijke, haast onoverzienbare parijsche wereld heeft Chéret bij voorkeur kunst gedistilleerd? Zoo men aan de zucht tot klassificeeren, aan den lust tot invakken-indeelen toegeven wilde, zouden er drie à vier hoofdrubrieken te onderscheiden vallen. Haast bij voorkeur kiest hij zijn modellen uit het publiek der gepoederde habituées van Bal Bullier en Elysée Montmartre, der geblankette soupeuses uit de chieke restaurants de nuit, in de ietwat kunstmatige élegance, de eenigszins gemaniëreerd gewrongen affectatie harer bevalligheid. Als kolorist, die met 't oog op het doel waarmede hij schept vóor alles op sterk in 't oog springende tegenstellingen, effecten bedacht moet zijn, brengt hij ze meestal in sprekend relief, door ze als hoofdfiguren, in het vol licht van helder felle kleuren, te doen uitkomen tegen haar in stille harmonie, in schaduw gehouden nasleep van gommeux en dergelijke ‘heertjes.’ Met den monocie in 't oog, het hoedje schuins achter op 't hoofd, een bloempje in 't knoopsgat, bêtement op den knop van hun badinetje zuigend, een idiotig lachje om den mond, gelijken die petits crevés geteekende Maxime's, La Faloise's en beau Malignon's. ‘La sottise en habit noir,’ zoo kenschetst Roger Marx de vertegenwoordigers, in Chéret's werk, der onmisbare mannen-hof houding in de cocotte-wereld, waarvan Mephisto's woord geldt: | |
[pagina 320]
| |
‘Wen Helena paralysirt, der kommt so leicht nicht zum Verstande.’ In dit belang- en omvangrijk onderdeel van 's meesters arbeid lacht en schatert, juicht en jubelt de verheerlijking - door de baguette magique van een den op modern-éleganten chic der koket-pikante vrouwentoiletten en typen verliefden kunstenaar - der parijsche demi-mondaines. In Chéret's werk trekken zij in sierlijk-zwierigen stoet voorbij, den zegebewusten sirene-glimlach die niets verbiedt op de roodgeverfde, koket opgetrokken lippen. Letterkundige tegenhangers zou men ongezocht in enkele van Huysmans' zoo typisch décadente en tevens hoogartistieke ‘Croquis Parisiens’ kunnen zien. Indertijd noemde iemand Jules Breton's monumentale ‘Glaneuse’ van Courrières de Venus van Melos van het platteland. Welnu, dan noem ik Jules Chéret's bacchante-danseressen de Milo-Venussen der parijsche ‘halve wereld’ onzer dagen.... Veneres vulgivagae, 't is waar! Niettemin kan ik, naar objectiviteit in het begrijpen der opvatting ook van anders gevoelenden strevend, mij voorstellen, dat wellicht niet weinig preutschen ze door onzen kunstenaar met voor hun germaansche, althans niet-gallische, gevoels- en zienswijze soms te kras sensueele toetsen uitgedrukt vinden. Niet tot het geslacht der Puriteinen of Droogstoppels behoorend, onderschrijf ik ook in deze liever ten volle Zola's bij een soortgelijke aanleiding gedane uitspraak: ‘la question d'Art domine tout.’ In dit verband zij een door Chéret verhaalde bijzonderheid uit zijn kunstenaars-ervaringen medegedeeld, een anecdote die een allervermakelijkst licht op dat huichelachtig, schijnheilig onding, censuur genaamd, werpt. Ongeveer een dozijn jaren geleden had het niet veel gescheeld, of hij ware gerechtelijk vervolgd geworden. In het midden van een nieuw aanplakbiljet had hij nl. de beroemde schilderij van Greuze in het Louvre, ‘La cruche cassée’ afgebeeld. Le parquet, in zijn preutschheid door deze nuditeit beleedigd, gelastte den teekenaar daarop, zijn werk zóo te veranderen, dat de ontbloote boezem van het jonge meisje op zijn affiche zedig bedekt werd.... Onsterfelijke Tartuffe, gij hebt school gemaakt!! En die belles petites treden ons in alle mogelijke standen, rollen, houdingen, karakters, bezigheden tegemoet. Welke, bij dien overbluffenden embarras du choix, er bij voorkeur uitgepikt? Hier laat ze achteloos doosjes uit de hand vallen, die naar alle richtingen dooreen buitelen, waarop de réclame-leus prijkt: ‘Si vous toussez, prenez des pastilles Géraudel.’ Een chiek veeren- en pluimenhoedje tooit het roodgeel haar. Kronkelend als een slang hangt een donkerbruine boa af. In sierlijke onduleeringen plooit zich de slanke figuur in eenigszins gemaniëreerde affectatie. Een smal voetje komt, in een eng sluitend, zwart laarsje, koket even onder den rok uitgluren, het punt waarin de geheele figuur geestig uitloopt. Ginds zit een paar in een victoria, welker wielen even onder den bovenrand door de lijst worden, afgesneden, gele en roode rozen, die als een stortvloed van heldere kleuren bont omlaag vallen, uitstrooiend: het bloemencorso te Nice. De voorste, in geel zijden japon, springt in het relief van | |
[pagina 321]
| |
een lichte-kleuren-vuurwerk tegen de andere vooruit, die, in blauwig zwarte tonen gehouden, als repoussoir achter haar dient. Nu eens blanket er zich een, zittend (kniestuk), den donzigen poudre-de-riz-kwast tusschen de fijne vingertoppen der rechterhand. In de sierlijk opgeheven, zwartbruin gehandschoende linkerhand, die als krachtig-donkere vlek tegen het blanke van den half ontblooten boezem afsteekt, houdt zij het poeder-doosje. Het hoofd, met zijn toren-bos van oranjegeel haar, is eenigszins in de schuinte opgeheven, als keek de schoone in een spiegel. Een sneeuwwitte boa strengelt zich kronkelend losjes om den blanken linkerarm en den blooten hals. Dan weer licht er een, als modern-parijsche publiek-bal-bacchante, in kort, geel gazen rokje, een tricot-been op, een tamboerijn sierlijk-triomfantelijk in de hoog opgeheven hand, het eenigszins in toon gehouden kopje lachend achterover geworpen. Een éénige donkere roos werpt een bloedroode vlak op het gele kleed. Épatante, die kleine..... En dat schijnt de gommeux óok te vinden, die, met gibus en monocle achter haar in harmonisch stemmigen achtergrondtoon, haar in half imbéciele bewondering opneemt. In het verste fond een onbestemd aangeduid dooreen krioelen van dansende, zwevende, buitelende ballet-gratiën, met allerwege in ronde krommingen opgeheven armen. Al die zoo verleidelijke sirenen streven naar de eigenschappen, waarom de Leonore van Geibel-Mendelssohn, als zij Lorelei wil worden, de Rijn-geesten smeekt: ‘Gebt mir Schönheit, männerverblendende, Door de magerheid zijner vrouwengestalten verkrijgt Chéret dat onvergelijkelijk svelte, betooverend, wegsleepend élegante van lijnen, dat bevallig slank opgeschotene, die weergâlooze gratie, welke een zoo eenigen stempel van verrukkelijke poëzie op zijn werk drukt: een hoog artistieke triomf, een apothéose van geraffineerden smaak, welke in die mate en in dat karakter eigenlijk alleen voor fransche kunst is weggelegd! Hierin schijnt de fransche, juister: de specifiek parijsche chic gecondenzeerd. Een extract van verfijnde schoonheid stroomt er den aanschouwer uit tegen, hem als een subtiele geur streelend, haast bedwelmend. En wie den parfum dier kunst eenmaal ingeademd, genoten heeft, is nu altijd gewonnen voor het onvergelijkelijk talent van Jules Chéret, welks bekoring hem nooit meer uit haar omstrengeling zal loslaten. De kinder-beelden van onzen meester bekleeden een haast niet minder belangrijke plaats in zijn werk. Met hun ronde kopjes, bol-roze wangen, meestal onder de breede luifels van hooge muts-hoeden uitglurend, den half ingénunaieven, half reeds verstandig-geestigen blik hunner van levenslust tintelende, van pret glinsterende oogen, hun open ronden lach, die rijen melkwitte tandjes ontsluiert, dwingen Chéret's bébés ons in hun betooverende lieftallig- | |
[pagina 322]
| |
[pagina 323]
| |
heid een glimlach van blijde verrukking af. Die idealen van blozende gezondheid en guitig dartelen levenslust - knappe jongelingen in spe, verleidelijke vrouwtjes en herbe - zijn, volgens een fijn woord van Huysmans, ‘un peu joufflus, éveillés, toujours souriants, toujours heureux, car ils sont presque constamment environnés de jouets.’ Roger Marx noemt ze achterneefjes der Amoretten van François Boucher (1704-1770). Ik weet waarlijk niet, of een derde hoofdrubriek van Chéret's composities wellicht niet als de heerlijkste bewonderd verdiend te worden. Meisjesgestalten, half fantastisch, half reëel van karakter, in gaasachtig dunne, doorzichtige sluiers als van tulle gehuld, haast ontkleed, aan feetjes gelijk, uit een dichterlijk-schilderachtige ingeving geboren. In sierlijke lijnen onduleerend, de slanke figuren in élegante bochten gekronkeld, de svelte armen in bevallige krommingen opgeheven, in etherische zwevingen vlinderachtig fladderend, herinneren zij soms aan Shakespeare's elfen, aan Puck's of Ariel's, aan Peri's en ‘daughters of air’Ga naar voetnoot1), lucht-godinnetjes, door een loep geziene Queen Mab's. 't Is, als waren ‘Sommernachtstraum-tonen’ van Mendelssohn of sylphen-klanken van Berlioz, de elfen-muziek der romantici - ‘Oberon’! - in teekenkunst omgezet, zoodat lijnen de plaats van instrumenten in te nemen, noten door kleuren vervangen schijnen. Doch genoeg.... tot hiertoe en niet verder! Ik sta op een glijbaan, juister: op een grenslijn. Hier immers geldt Göthe's ‘Das Unbeschreibliche en wordt de schier ondempbare kloof, die het kunst-gevoelen van het overkunst-spreken, het kunst-vertellen (met woorden nateekenen of naschilderen) scheidt, reeds duidelijk zichtbaar. 't Is dat ‘jeder Beschreibung Unerreichbare’ in de kunst, hetwelk volgens Richard Wagner (ter zake van Liszt's Symphonische Dichtungen) ‘dem Medium der Sprache sich entzieht.’ Chéret's meesterstukken kunnen trouwens óok muziek genoemd worden, zoo sierlijk, zoo gracieus, als ooit door Auber of Boiëldieu werd uitgedacht, muziek voor het oog, lijnen-, vormen-, kleuren-muziek, harmoniesch en mélodieus, rijk in haar pikante rythmizeering en geestig-kleurvolle instrumentatie. Buitendien ben ik helaas! genoodzaakt, mij hier tot à vol d'oiseau-schetsen, tot beknopt, summier aanduiden te beperken. En juist in de hier aangestipte onderdeelen zijns werks gelijkt Chéret's kunst een reeks van onuitputtelijke goudmijnen, de een al voller, rijker dan de ander. | |
[pagina 324]
| |
IV.Koekoek éen zang dus: gestadig in hetzelfde kringetje, in dezelfde drie kringen, ronddraaien; heden cocottes en balleteuses, morgen bambins, overmorgen zwevende elfen en feëen.... en vice versa, dacapo sin' al fine. Zoo meent ge, niet waar? Een manierist dus, die Chéret, een geniale, goed, maar toch een manierist. Een oogenblikje alsjeblieft! Dat bij die ontzachelijke productie - haast zeide ik overproductie - zoowel in de wijze van samenstelling als in sommige détails, ook in de typeering der figuren en gelaatstrekken, vaak een bepaalde stempel waar te nemen valt, is niet anders dan natuurlijk, ja schijnt zelfs haast onvermijdelijk. Zoo Chéret verontschuldiging behoefde, verdediging tegen een verwijt, een beschuldiging dienaangaande, zou ik slechts vragen: was Händel, in weerwil van de pracht, den rijkdom zijner geweldige koren, den verheven adel van sommige zijner arias, dan geen manierist? En in menig opzicht ook Mozart, e tutti quanti zelfs onder de meesters? Ja valt er zelfs bij een in zijn ongeloofelijke veelzijdigheid zoo Proteusachtigen artiest als Emile Zola hier en daar niet iets geijkts in zekere haast stéréotiepe wendingen, effectmiddeltjes, enz. op te merken, wat men in gemeenzame taal ‘foefjes’ noemt? Zoo heeft ook ‘le maître décorateur’, gelijk Chéret eens genoemd werd, ontegenzeggelijk zijn onmiskenbare, soms reeds uit de verte in het oog vallende manieren. ‘Doch sag' ich nicht dass das ein Fehler sei,’ zegt Hans Sachs, bij Wagner. Kunstenaars in wier werk dit verschijnsel zoozeer op den achtergrond treedt, dat het haast spoorloos verdwijnt, stijl-Proteussen, zooals | |
[pagina 325]
| |
Beethoven, Gustave Flaubert, Adolf Menzel, Richard Wagner, vormen uitzonderingen, welker buitengewone schaarschheid het als regel bestaan van het tegenovergesteld verschijnsel slechts bevestigt en bewijst. Tot die van de tot dusver genoemde hemelsbreed verschillende onderwerpen van Chéret's aanplakbiljetten ter réclame-aankondiging behooren allerlei uitvindingen in allerhand takken van nijverheid en landbouwkunde: naaimachines, meubels, akker-werktuigen, verwarmings- en verlichtingstoestellen, badhuizen, mechanieke scharen voor schapenscheren, restauraties en koffiehuizen, inwijdingsfeesten van nieuwe badplaatsen-Casino's (Eaux thermales), parfumerieartikelen (Diaphane, poudre de riz-Sarah Bernhardt), danstuinen, van de volksbastringue à vingt sous tot de allerchiekste en peperdure demimonde-lokalen, (café-concerts-chantants), Panorama's, het Musée Grévin (de parijsche Mad. Tussaud), winkel modeartikelen, geneesmiddelen met meer of minder kwakzalverij: Pastilles en Purgatif Géraudel, toiletmiddelen als Eau des Sirènes, Cosmydor Savon, Glycerine Tooth-Paste, practische huisartikelen als Saxoleïne, pétrole de sûreté. Eigenlijk behooren zoowel de ontelbare modebazaar- en kinderspeelgoed-sujetten, b.v. dames- en bébé'shoeden, ook allerlei afzonderlijke mises en vente, expositions d'étrennes, enz. als de tallooze publieke bal-onderwerpen tot de reeds geschetste rubrieken van bébés en belles petites. Vergeten mogen, terwille eener althans betrekkelijke volledigheid, verder niet worden: legio affiches voor alle mogelijke en onmogelijke tooneelstukken, opera's en opérettes (o.a. haast het geheele répertoire van Offenbach en zijn school), die in 1858 met ‘Orphée aux Enfers’ beginnen en zich tot op den huidigen dag uitstrekken. Dan voor boeken, zoowel meesterwerken van beroemde schrijvers - b.v. ‘Monte-Cristo’ en de ‘Trois Mousquetaires’, de ‘Mystères de Paris’ en ‘David Copperfield’, de ‘Misérables’ en de ‘Histoire d'un Crime’, ‘La Terre’ en ‘l'Argent’, benevens een aantal romans van Gustave Aimard - als des romans sans littérature (Ohnet en erger nog). Ook voor kranten, tijdschriften, feuilleton-romans in dagbladen, omslagen der catalogi van allerlei antiquaar-, muziek-, modemagazijnen. De smaakvolst élegante menu's - half fantastische, half reëele voorstellingen van chieke kookstertjes en guitige koksjongens, dartel stoeiend met lepels en vorken, wijnflesschen, poddingschotels, gesticuleerend, vaak wild, vroolijk dansend, soms over elkaar heenbuitelend of rondzwevend, steeds in sierlijk kronkelende compositie-lijnen - bekleeden een eigenaardige, onvergelijkelijk gracieuze plaats in Chéret's werk. Niet vergeten mag een hoogst belangrijke rubriek worden: onafzienbare reeksen van clown-composities vol perpetuum mobile-achtige bewegelijkheid à donner le vertige, vol dolle verve, haast barstend van het juichend, jubelend schatergelach eener dolzinnige uitgelatenheid: de Harlekijn, Pierrot en Colombine van het italiaansch tooneelspel, de oude fransche Polichinel van Brioché, narren, akrobaten, goochelaars, kermis-kwakzalvers, saltimbanques, die soms door een St. Vitusdans schijnen te worden rondgezwaaid, als losgelaten priktollen; de dolste Harlekinades in éen woord. Deze beslaan een gewichtig-omvangrijk deel der onderwerpen van Chéret's gekleurde omslagen | |
[pagina 326]
| |
van zoogen. pikante spoorweglectuur, romannetjes en dergelijke specifiek parijsche mode-literatuur van den dag, waaronder soms ook artistieker waar voorkomt, o.a. verscheiden boekjes van Félicien Champsaur, Huysmans (met Léon Hennique samen ‘Pierrot sceptique’), Georges Duval: ‘Paris qui rit.’ Ten slotte stip ik nog een heirleger aan van titels van muziekstukken, grootendeels piano dansmuziek. ‘Ce sont des valses peintes,’ getuigde Champsaur er van. In dien onbegrensden rijkdom van stof zijner gegevens openbaart zich Chéret's frischheid van geest, het spontane zijner intellectueele kunstenaars visie: een dubbel bewonderenswaardige eigenschap na ruim een kwart eeuw van onverpoosd scheppen!! Deze ietwat dorre opsomming scheen mij echter noodig, om eenig denkbeeld van 's meesters ongeloofelijk veelzijdigen, zeldzaam omvangrijken arbeid te geven. Daarom mocht die droge catalogusachtige nomenclatuur zelfs in dit summier overzicht niet ontbreken, op gevaar af van een al te gevoelige leemte te veroorzaken. Ziehier nu een vergulding dier pil, een artistiek tegengif. 't Is weer aan Roger Marx ontleend. Chéret's werk kenschetst hij als ‘la chronique illustrée de l'époque, la documentation préparée aux historiens curieux du détail de nos moeurs’. Nog noemt hij het ‘des tableaux vivants, une pantomime de l'événement nouveau.’ Naar het denkbeeldig scheppen van equivalenten in het verleden zoekend, stuit deze fijngevoelige, subtiel artistieke décadent nog meer dan op Tiepolo, op Goya (1746-1828), die zich als tegenhanger, als paralel voordoet, en ziet hij in gedachte de vroolijke en helder-lichte fresco's in San Antonio de la Florida rondzweven. Drie staaltjes dier zoo uiteenloopende onderwerp-voorstellingen verdienen hier afzonderlijke vermelding. Een réclame-aankondiging voor een feuilleton-roman, blijkbaar een voortbrengsel der Schauerromantik, gelijk Victor Hugo die in sommige zijner werken koos. In een menagerie wordt het lijk van een onthoofde ter voeding toegestoken aan leeuwen en tijgers, die woest brullend tegen de tralies hunner hokken opspringen, en welker karakter, houding, beweging in gespierde teekening meesterlijk is weergegeven. Een kerel, wiens wit pak overal met bloedvlekken bespat is, steekt den afgeslagen kop, met langen, eerbiedwaardigen grijsaardsbaard, op een piek voor de uitgehongerde roofdieren omhoog. De wagen, waarop de romp ter verdere dissekeering gereed ligt - een in schaduwtoon gehouden knecht is reeds met een arm van het lijk begonnen - gelijkt een donkerrood bloed-meer. Voor twee meester-scheppingen van Emile Zola teekende Chéret ‘Gil Blas’-plakkaten. Ter illustreering der boeren-studie in romanvorm koos hij de spil, waarom de tragische handeling draait, het middelpunt van het boek: den ouden Fouan op het laatst van zijn ellendig bestaan. Daar zit hij tegen een hooiberg uit te rusten, broodmager, gebroken, versuft, geknakt, in grijsblauwen, armoedigen kiel, een verkleurde zwarte pet op, met de uitgeteerde knokkels twee stokken omklemmend, en daarop steunend, wezen- en gedachteloos schuins-naar achter half omkijkend, waar in de verte een boer met paarden aan het ploegen is. Aan zijn voeten allerlei | |
[pagina 327]
| |
maai- en ploeg-gereedschappen door elkaar, zeisen, hooivorken, een egge. Boven de licht onduleerende lijn, op den versten achtergrond, van het eenigszins heuvelachtig terrein, steekt, achter een klompje boomen, het torentje van Rognes als een mikroskopische naald uit. Fouan zelf is het beeld der stomsuffe wanhoop - hebété - der verlatenheid, aangrijpend in zijn sobere, haast droog-leuke welsprekendheid. Zóo treedt ons in ‘La Terre’ de dorps-Lear in die roerend-navrante tooneelen tegemoet, waarin de trapsgewijze ontwikkeling van zijn langzaam verval zoo aangrijpend geschilderd is. Prachtig van symbolische dichterlijkheid is de conceptie der affiche voor ‘L'Argent’, niet minder heerlijk van gedachte dan van uitvoering. Een zwevende meisjesfiguur in los roze kleed, gaasachtig dun, half ontbloot, geblinddoekt zooals god Amor en de Fortuin-godin worden voorgesteld. Met de rechterhand strooit zij blinkende goudstukken uit, die als gele ronde vlakjes tegen een zwart brok van het fond vroolijk-helder afsteken. In de linkerhand omklemt zij pakken bankbiljetten, wissels, cognossementen, assignaties, reusachtige couverten waarop ‘1000’, ‘100,000’ francs, die reeds in bonte sneeuwvlokken-warreling dooreen beginnen te vallen. Als donker repoussoir der lichte figuur de achtergrond: in de verte, grijzig-stemmig van toon, de grauw-sombere massa van het onzachelijk monument der parijsche Beurs, met zijn perspectivisch wijkende en dalende wiskunstige lijnen, zijn beide standbeelden, zijn kolommen en pilarenwand, zijn hooge trappen, waarop een heirleger van mikroskopische poppetjes mierachtig dooreenkrioelt, terwijl 't op de straat van rijtuigen en voetgangers, in optocht naar den geld-tempel, wemelt. In tal zijner allegorische composities heeft Chéret bij al het dichterlijk vrije, symboliesch fantastische van opvatting, al de élegance van samenstelling en groepeering, al het spontane der ingeving, er soms iets grootschs, om niet te | |
[pagina 328]
| |
zeggen, monumentaals van stijl weten in te brengen. Zie het prachtig aanplakbiljet voor het feest ‘Paris-Anvers’, ten bate der slachtoffers der ramp van Austruweel, en boven alles de onvolprezen, overheerlijke vier panneaux décoratifs voor het huis Pattey op den boulevard Montmartre: de dans, het blijspel, de muziek, de pantomime: schitterende meesterstukken! Wanneer mende steeds hoogartistieke uitvoering, die de poëtische gedachte door middel van heerlijke teekenkunst uitdrukt, er bij rekent, mogen Chéret's fraaiste stukken dezer rubriek ten volle tot décoratieve kunst in den edelsten, hoogsten zin gerekend worden. Hier is de meester geheel zich zelf, onvergelijkelijk, éenig: ‘hier is zijn erf, zijn rijk.’ Wie zijn pastel-teekeningen kennen - een tak der teekenkunst, waarin de kolorist niet meer gedwongen is, zijn palet naar de kleurendruk-eischen in te richten, zijn kleuren-inventie aan banden te leggen, in het keurslijf der chromo-techniek te wringen - bewonderen die om 't zeerst. Hier moet Chéret zelfs de Nittis, om van andere beroemde pastel-meesters te zwijgen, overtreffen. Ook is onze kunstenaar groot in het teekenen met houtskool en rood krijt, hier en daar geestig met wit opgehoogd - op getint papier. Zijn fusains in den ‘Monde illustré’ van Januari '90, en het uitsluitend aan hem gewijd nr. van den ‘Courrier français’ (9 Februari '90) zijn verwonderlijk artistieke schetsen, in samenstelling en behandeling even geraffineerd van chieke bevalligheid als zijn beste aanplakbiljetten. Slechts het techniesch materiaal, het procédé verschilt, de geest is geheel dezelfde. Ook de overschoone ‘Fantaisie Parisienne,’ in het 18 Januari-nr. van het vóor eenige jaren overleden weekblad ‘Paris illustré’, en de niet minder fraaie groep dansende kinderen op den omslag van het 21 Maart-nr. ('88), zijn schitterende meesterstukken. Beide zijn reeds lang uitverkocht, maar bij den parijschen antiquaar Sagot voor vijf francs de drie stuks verkrijgbaar. In den zin dezer fransche décoratieve kunst, waarbij 't vóor en boven alles op de meest krasse, felste tegenstellingen eener zoo sterk mogelijk in 't oog springende bontheid van vlammend kleuren-vuurwerk aankomt, is Chéret ontegenzeggelijk kolorist, een phénomenaal kolorist zelfs. Vooral met betrekking tot de relatieve beperktheid der hulpmiddelen in dezen kunst-tak dubbel bewonderenswaardig, is zijn steeds onverzwakte vindingskracht in het uitdenken van kleuren-samenstellingen. Dat flikkert en fonkelt, tintelt en schittert, juicht en jubelt, spat en lacht, dat 't een ware oog verrukking, een Augenweide is! Uit de schrille opposities van brutaal tegen elkaar gezet pruisisch blauw en guttegom, karmijn en cadmium, lichtgroen en kanariegeel, door het zwart of het vermiljoen der titel-letters vermakelijk doorkruist, spreekt een zoo pikant geestige stoutheid, zulk een schalksch guitige esprit, dat, wel verre van zich door de verrassende nieuwheid dier flamboyante vizioenen ontstemd, gekwetst of beleedigd te gevoelen, de aanschouwer een uit geraffineerd kunstgenot ontsproten bewonderingsglimlach over den onuitputtelijken fantasie-rijkdom in het scheppen van steeds onvoorziene, barokke invallen en artistiek grillige concepties, onwillekeurig voelt opkomen: j'ai ri, me voilà désarmé! Welk een zeldzame oorspronkelijkheid.... Het oog, vooral, 't valt niet te loochenen, | |
[pagina 329]
| |
het door de stemmingvolle rust van toon-harmonie verwend hollandsch oog, moet zich echter eerst gaandeweg aan dat karakter van kakelbontheid gewennen, om Chéret's koloriet met objectieve billijkheid te kunnen waardeeren. Met niet minder rijkdom ontrollen zich schatten der dolste, geestigste en daarbij steeds sierlijke inspiraties in de formaten, het, om den schildersterm te gebruiken, ‘in de lijst staan’ der compositie, ook in de als factoren der ornamentiek, als décoratie-motieven opgevatte titel-letters, naam-opschriften van boek-, magazijn-, danslokaal-, enz.-réclame. In die grillig barokke invallen gelijkt onze meester een onverpoosd opborrelende, in bruisende kracht nooit verzwakkende bron, zoo iets als een Sarepta'sche weduwenkruik. ‘Lettres dansantes’ zou men, met het opschrift van een stukje uit Schumann's Carnaval-Scènes, van vele dier titel-illustraties kunnen zeggen. Zelfs uit dezen schijnbaar zoo onbeduidenden factor van Chéret's kunst spreken de dolste, vermakelijkste luimen van een specifiek parijsch fin-de-siècle-artiest. Opmerkelijk is Chéret's anatomie-kennis, bewonderswaardig zijn vormwetenschap, waarop zijn werk als op een hechten pijler gebouwd is. Deze soliede kant, deze degelijkheid-eigenschap spreekt uit de overbluffend zekere juistheid der vormbepalende omtrekken, der met zeldzame vastheid van hand erop gezette schrappen en lijnen, die silhouetten aangeven, modeleeringen aanduiden, en bij alle vlugheid, alle luchtige losheid toch alles uitdrukken wat uit te drukken valt. Zooals hij meestal een handje vormt, een kopje modeleert, ‘Das ist nun zum Entzücken gar!’ | |
[pagina 330]
| |
Hoe raak, hoe artistiek-smakelijk om van te watertanden tevens, zijn die vaste lijnen getrokken, waarmede het modelé van een voet, een arm, een elleboog is weergegeven! Altijd en allerwege die merkwaardige vereeniging der positiefste kennis van den vorm en der chiek-élegantste artisticiteit van geestig ‘doen’! Die anatomie-wetenschap blijft trouwens op den achtergrond - geen Selbstzweck, maar middel tot het doel - door de bekoorlijkheid van den chic der uitvoering bevallig gemaskeerd, zoodat wij alleen den kunstenaar zien, terwijl de vormen-kenner hem als gehoorzaam-onderdanig dienaar slechts de onmisbare hulp ter bereiking van zijn kunst-doel aan de hand doet. Hier wil ik even de bedriegelijke juistheid in het uitdrukken van de stof der laag uitgesneden, glimmend zijden meisjes-japon op de ‘Cosmydor’-affiche vermelden. Het dessijn der blauwgrijze japon wordt door bruingele, rechte strepen verlevendigd. Waar het volle licht er op valt, en niet minder waar schaduwpartijen in heldere reflectie gehouden zijn, glinstert de glans der zijde, zoodat het geheel een verwonderlijk plastisch relief verkrijgt. Een boeketje van een aantal witte en twee bruinroode bloemen, bij den linker schouder, springt koket tegen de meesterlijk weergegeven vleeschkleur van hals en boezem vooruit. Een eenzame gele roos tooit het sierlijk neervallend kastanje-bruin haar. En die dichterlijke werkelijkheids-illuzie is slechts door enkele hulpmiddelen van aanplakbiljet-kleurendruk bereikt!! Onmiskenbaar, ja opvallend is de invloed op Chéret's werk der zoo weergâloos élegante japansche kunst, met haar brutaal gedurfd en toch geraffineerd-smaakvol naast-elkaar-zetten van vaak heterogene kleuren: een kokette bontheid, pikant en geestig. Zelden verloochent zijn arbeid deze afstamming. Het is in menig opzicht karakter-, beginselen-nabootsing, overplanting en verfransching dier uitheemsche manier in 's kunstenaars nationalen bodem. Een typig parijsch artiest van hoogst eigenaardige persoonlijkheid heeft die indrukken in zich opgenomen, verteerd, pour le besoin de sa cause verwerkt, zoodat er uit die assimileering iets nieuws, vol décadente schoonheid en allermodernste oorspronkelijkheid ontstaan is. Wel is de appel vrij ver van den boom gevallen, maar toch nog juist even onder het bereik der schaduw zijner sierlijke takken. Pleit 't niet voor zijn onvervalscht kunstenaarschap von Gottes Gnaden, dat Chéret slechts dáar geheel zich zelf, zijn werk dus supérieur, onvergelijkelijk is, waar zijn fantasie zich onbelemmerd botvieren, zijn inspiratie onverlamd, frank en vrij haar vlucht nemen kan, zonder het loodzwaar blok der eischen en voorschriften eener stijf-banale mode aan 't been te gevoelen? Die andere arbeid, die réclames voor onartistieke dingen zooals een badplaats-Kurhaus, een landbouw-machine, verheft zich zelden, zoo ooit, boven het peil van conventioneele gekleurde prenten. In haar uiterste nauwgezetheid, haar brave accuratesse leggen zij een welsprekend getuigenis van 's mans plichtmatige eerlijkheid in zijn taak-vervulling af. Quantum mutatus ab illo: een gekortwiekte, verlamde, in zijn vlucht belemmerde arend! En toch openbaart zich zelfs in deze, overigens niet hooger dan banale aanplakplaten der gewone of huissoort staande rubriek soms in een groep, een figuurtje van | |
[pagina 331]
| |
mondaine schoonen of spelende bébé's de vaste, geestige hand van een echten kunstenaar. Dit inférieur onderdeel zijns werks is slechts brood-teekenarij vrijwillige dwangarbeid, als ik zoo mag zeggen, cijns-betaling aan het gouden kalf, stilling der auri sacra fames. Bij dien mercantielen, industrieelen kant van zijn arbeid, die, 't harde woord moet er uit, zijn geniaal talent ten eenenmale onwaardig is, kon hij, de artiest, krachtens zijn kunstenaarschap eo ipso niet met hart en ziel zijn, zoodat hij koel-verstands-, koud-hoofdwerk leverde, zonder een vonkje liefde of een sprankje bezieling: zoo vaak de eigenschap van besteld, aangenomen werk. Daarom worde het maar hoe eerder hoe liever en bloc uit zijn teeken-bagage gelicht. Ziezoo: ‘ça soulage!’ gelijk mevr. Granier in de ‘Petite Mariée’ uitriep. Na deze ballast-ontheffing staat hij nu in al zijn grootheid van glorieus kunstenaar onbesmet vóor ons. En zóo sluiten wij den teekenaar met innige liefde in ons hart: Jules Chéret for ever! | |
V.'s Meesters composities van allerlei aard worden op tusschen de 1500 en 2000 begroot, waarvan de aanplakbiljetten tusschen éen en twee derde innemen. De door Henri Béraldi met roerende zorgvuldigheid en piëteitvolle liefde saamgestelde catalogus van ‘l'oeuvre de Jules Chéret’ telde vóor bijna drie jaren 950, over 60 rubrieken verdeelde nrs. Een kriticus heeft die affiches ‘le musée de la rue’ genoemd, ‘contribuant à entretenir nos mornes pans de murs de fleurs multicolores et gaies, éclosant entre les pierres’. Langs letterkundigen weg werd 's kunstenaars roem gedurende de eerste weken van '90 door de parijsche pers op groote schaal verkondigd. Een reusachtig concert van bewonderings-lofzangen vierde de Exposition Chéret, die van December '89 tot April daaraanvolgende in de zaal van het Théâtre d'Application (Bodinier), rue Saint-Lazare, werd gehouden, en welker, door een prachtige voorrede van Roger Marx ingeleide catalogus vijf rubrieken en ruim 150 nrs. telde: een natuurlijk door den artiest zelven gemaakte bloemlezing uit zijn werk van alle soort en karakter. De beteekenis dezer hoogstwaarschijnlijk antecedent-looze gebeurtenis erkende de minister van Schoone Kunsten coram populo door niet slechts die tentoonstelling van.... aanplakbiljetten in höchsteigener Person te bezoeken, maar den teekenaar zelfs den volgenden dag tot ridder van het Legioen van Eer te benoemen. Geestig sloot onlangs een bout d'article over Chéret in de ‘Gil Bias’ aldus: ‘Signe particulier: n'est décoré que de l'année dernière.’ Een bewijs te meer - het water der zee kan 't niet afwasschen, n'en déplaise den afgunstigen nijd der andere volken - dat de kunstzin bij geen natie zoo bij uitstek ontwikkeld is als bij de Franschen. Over | |
[pagina 332]
| |
die expositie velde de bent der Parijsche critici en corps haar oordeel: Francisque Sarcey, Gustave Geffroy, Arsène Alexandre, Henri Lavedan, Albert Wolff, John Grand-Carteret, Frantz Jourdain, Hugues Le Roux, Alidor Delzant. J'en passe et des meilleurs, zoo men de onafzienbare reeks der parijsche chroniqueurs, tot wier gilde immers tal der eerste literatoren behooren, bedenkt, welke in het heirleger van dag-, week- en maandbladen der Seine-metropolis die zulk een eigenaardige sensatie verwekkende en ongehoorden opgang makende gebeurtenis bespraken. Jourdain verklaarde toen, dat een keur der belangwekkendste meesterstukken uit de affiches van ‘le maître’ volle aanspraak had op een plaats in het Luxembourg-museum. Reeds gedurende het laatste decennium wellicht was zich trouwens een kleine maar reine, uitgelezen Chéret-literatuur beginnen te vormen, die zich sedert een drie-, viertal jaren vrij belangrijk is blijven ontwikkelen. Aan genoemde schrijvers moeten hier nog Félicien Champsaur, Lucien Puech, Ernest Maindron, Henri Béraldi, vóor en boven allen Joris Karl Huysmans worden toegevoegd. Deze zoo zeldzaam artistieke auteur wijdde een hoofdstuk van zijn, ondanks zoo menige barokke zienswijze, toch origineel en belangwekkend boek ‘Certains’ aan Jules Chéret. Hoe kan men in het bezit van zijn werk komen? Tot vóor ongeveer een drietal jaren behoorde dit tot de vrome wenschen, was 't althans met zulke bezwaren verbonden, dat 't een haast onmogelijke taak scheen. 's Nachts, zegt men, plachten liefhebbers vóor muren, kiosken, affiches-zuiltjes geduldig op den man te wachten, die de aanplakbiljetten afscheuren of door nieuwe vervangen komt. Moyennant een franc, een paar francs desnoods, werd hij dan omgekocht, de begeerde prent zoo zorgvuldig mogelijk af te scheuren en niet weg te gooien. Vervloekte gouddorst, waartoe brengt ge 's menschen inborst niet? vraagt de ‘Aeneïs-dichter,’ en | |
[pagina 333]
| |
‘Schwach auch er! Schwach alle!’ zucht Kundry. De stakkert placht voor de verleiding te zwichten, zijn plicht te verzaken...... en zoodoende bleef menige Chéret behouden. Anderen verkleedden zich en gaven zich voor boekhandelaartjes uit provinciesteden uit. Zóo gingen zij met een front d'airain doodleuk om de vurig begeerde réclame-platen voor hun voorgewende zaak te Angoulême of Beaucaire ter drukkerij bedelen. Weer anderen wachtten een regenbui af, om op de kiosk of muur in kwestie los te vliegen, de doorweekte affiche zoo goed en zoo kwaad als 't ging af te scheuren, en als verboden vrucht, als ongeoorloofde buit in triomf thuis te brengen. De beroemde kunst-verzamelaar, -kenner en -kriticus Philippe Burty verhaalde in December '84, in een brief aan den redacteur van ‘Le Livre’, dat hij eens door een politieagent op heeterdaad betrapt en naar het bureau gebracht werd, teneinde zich omtrent een dusdanigen diefstal te verantwoorden. Te koop waren die biljetten nergens, zelfs niet aan de drukkerij van ‘Chaix et Co. (ateliers Chéret).’ Sedert dien tijd is de verkoop van Chéret's werk echter een tak van boekverkoopers-nijverheid geworden, gelijk catalogi der antiquaren Edmond Sagot, Brunox, Vanier, Léon Sapin aantoonen. Eerstgenoemde is echter ontegenzeggelijk de man, hij heeft zich 't eerst consequent op Chéret toegelegd, hij is de specialiteit in dit handelsartikel geworden en gebleven. Sagot's kleine maar rijke winkel in de rue Guénégaud no. 18 kan als het hoofdkwartier, het brandpunt der affiche-verzamelaars in 't algemeen, der Chéretisten in 't bijzonder beschouwd worden. Daarbij maken 's mans voorbeeldige voorkomendheid, zijn echt fransche beleefdheid 't een waar genoegen, met hem in deze zaken te doen. Voor verkleinde reproducties, helaas! zwarte, soms echter ook gekleurde, die zich door het handiger formaat uitnemend tot het leggen in een portefeuille leenen, is het weekblad ‘Le Courrier français’ de hoofdbron, en was dit vooral in zijn drie à vijf eerste jaargangen, die echter reeds lang uitverkocht, hoogst zeldzaam geworden zijn, en in het bureel van het blad nu voor onbeschaamden prijs tekoop gesteld worden. De administratie tracht nl. alle vrijkomende exemplaren van losse nrs. met Chéret's en van compleete jaargangen op te koopen. Nu het Chéret-verzamelen sedert eenige jaren een rage, op mode-relletje af, geworden is, worden voor beroemde en zeldzame, zeer gezochte affiches vaak peperdure, soms belachelijke prijzen besteed. Hoe dat met die winkeliers nu in zijn werk gaat, is mij onbekend. Haast zou ik veronderstellen, dat Chéret zelf cause commune met hen maakt door meer exemplaren dan tot dusver te laten trekken, om die òf ter beschikking der handelaars te stellen, òf hun te verkoopen. Hoe zouden ze anders in dien meestal ongeschonden, vlekkeloozen staat in hun magazijnen terecht komen? Een verzamelaar, 't is oud, overbekend nieuws, dient haast altijd tot mikpunt van den spot van andersdenkenden, die òf iets anders, b.v. stalen | |
[pagina 334]
| |
[pagina 335]
| |
pennen, postzegels, brief lakken en dergelijke zielverheffende dingen meer, òf heelemaal niets collectionneeren. Hoewel de groote menschenkenner, die de ‘Comédie humaine’ schiep, ergens in zijn ‘Cousin Pons’ de verzamel-liefhebberij eenigszins uit de hoogte en niet zonder sarkasme behandelt - als een soort van surrogaat voor hen, die niet meer kunnen ‘boire à ce que, dans tous les temps, on a nommé la coupe du plaisir’ en, zoodra zij eenmaal aan het verzamelen, om 't even van wat ook, zijn ‘le lingot du bonheur en petite monnaie’ terugvinden zullen - voegt hij aan die eigenlijk zoo ongemotiveerde en onverdiende spotachtige ironie toch, haast ter pil-vergulding, het ware en fraaie woord toe: ‘une manie, c'est le plaisir passé à l'état d'idée.’ Hoe dit zijn moge, een verzameling van aanplakbiljetten gaat thans voor lang niet zoo belachelijk meer door, als toen Balzac bijna een halve eeuw geleden schreef ‘.... collectionner quoi que ce soit (on a collectionné des affiches!)’. Gelieve op dat heden geheel misplaatst schijnend, een mengelmoes van spot en verbazing uitdrukkend uitroepteeken te letten. Voor ons heeft de Chéret-verzamel-manie in zooverre een ‘nationaal’ belang, als naar 't heet Koning Willem III - ‘feu le bon roi de Hollande’, gelijk 't in de mededeeling dezer bijzonderheid door een ‘Gil Blas’-chroniqueur luidde - een der beide eerste koopers van aanplakbiljetten des parijschen meesters geweest is. Quaeritur: behelst deze anecdote geschiedkundige waarheid? Z.M.'s collega in deze liefhebberij was de roman- en tooneelschrijver Léon Hennique. Huysmans was een der eersten die volgden. Ernest Maindron, secretaris der parijsche Academie van Wetenschappen, is de beroemdste Chéret-verzamelaar, zoo niet de grootste aanplakbiljetten-collectionneur in 't algemeen, Hij heet ruim 10,000 stuks te bezitten. Volgens getuigenis zijner collega-broeders in Chéret zelve, komt hem de eer toe, de eerste geweest te zijn, die de aandacht der kunst-liefhebbers op den grooten teekenaar | |
[pagina 336]
| |
vestigde; in artistieken zin is hij dus eigenlijk in zooverre de ontdekker van onzen meester. Het aan dezen gewijd hoofdstuk van zijn prachtig boekwerk ‘Les affiches illustrées’ ('86) was vooraf in het December-nummer van '84 der ‘Gazette des Beaux-Arts’ verschenen. Wie zou niet oprecht met Béraldi's vraag instemmen, of Chéret niet te bewegen ware, een album met verkleinde reproducties eener bloemlezing van een vijftig- of honderdtal zijner schoonste werken - de levensvolste, belangwekkendste en tevens actueelste onderwerpen - saam te stellen en uit te geven, b.v. met den titel ‘Paris en affiches’? Welke reusachtige artistieke bijval, welk hoogstwaarschijnlijk niet minder kolossaal succès de vente zou die uitgaaf beloonen!! Gelijk alle geniale baanbrekers is Chéret zijns ondanks chef d'école geworden. Zijn onvergelijkelijke kunst heeft tal van meer of minder begaafde navolgers tot naäpen verleid, tot wie met treffend toepasselijke zinspeling het gevleugeld woord uit ‘Wallenstein's Lager’: ‘Wie er räuspert und wie er spuckt, gericht zou kunnen worden. ‘Aber sein Genie, ich meine sein Geist,’ gelijk 't daar dan verder heet, is uit den aard der zaak juist datgene, wat in hun onzelfstandige voortbrengselen door afwezigheid schittert.
En nu de moraal van de fabel? Maar in gemoede: kan er wel van een toepassing der preek sprake zijn, waar de toespraak iemand gold, die, vreemd aan bijoogmerken, wars van strekking, van streven naar op ander gebied van den menschelijken geest thuisbehoorende ‘gedachten’, niets anders beoogt dan.... kunst te maken - zoo-mooi-mogelijke kunst - dan artiest te zijn, die ‘l'art pour l'art’ als éenige esthetica-leus erkent, als éenig richtsnoer volgt? Tot geluk geschapen zijn wij, gelijk men ons althans op de kinderkamer leerde opdreunen (trouwens een voor discussie vatbare stelling!!) Welnu dan, indien men Richard Wagner's heerlijke uitspraak: ‘dem Weltbeglücker gebührt der Vorrang vor dem Welteroberer’ wil toepassen, behoort Jules Chéret | |
[pagina 337]
| |
als zulk een gebenedijde Weltbeglücker gevierd te worden. Het uit den aard der zaak uiterst gering deel des menschdoms, dat begrip en dus liefdevolle bewondering voor zijn kunst kan gevoelen, heeft hij gelukkig gemaakt door 't de zaligheid van geest-genot te schenken, hetwelk ons, gelijk Edmond de Goncourt zegt, tot ‘une petite fièvre cérébrale’ opwindt, ons krachtens zijn ideale verheffing verkwikt als een door regenwater besproeide plant, ons aan de alledaagschheid van ‘het stof’ ontrukt. Kortom: Chéret schenkt geluk door, om een regel uit Schiller's ‘Nänie’ aan te halen, ‘Das Schône, das Menschen und Götter bezwinget.’ Ik heb gezegd.
Berlijn, Dec. '91.
P.S. Sedert zich dit opstel in handen der redactie bevindt, ben ik nog twee belangrijke biographische bijzonderheden te weten gekomen, die in mijn hier gegeven overzicht van Chéret's leven niet ontbreken mogen. Jules' broeder, Joseph Chéret, is een beeldhouwer-décorateur van fijn en groot talent, van hoogartistieken smaak en oorspronkelijk-geraffineerde vindingskracht, gelijk mij uit Octave Uzanne's artikel, met tal van illustraties, over dezen kunstenaar in ‘l'Art et l'Idée’ van Mei ll. bekend werd. Aan Jules Chéret werd verleden jaar door den parijschen gemeenteraad opgedragen, voor een der zalen van het stadhuis van het ‘moderne Babel’ kolossale plafond-allegoriën te vervaardigen. Le maître décorateur, de geniale affichesdichter, nam deze vereerende opdracht aan. Sedert dien werkt hij aldaar. Wanneer ik hier bijvoeg, dat gedurende de laatste maanden onderscheiden aanplakbiljetten verschenen - b.v. de derde ‘Saxoléine (pétrôle de sûreté)’, een onvergelijkelijk élegant kunstwerk vol sierlijke bevalligheid; de ‘Pantomimes lumineuses au Musée Grévin’, dito dito, en vooral de overheerlijke ‘Olympia, anciennes Montagnes russes’, een waardige tegenhanger der panneaux décoratifs - die tot Chéret's verrukkelijkste meesterstukken behooren, dan heb ik mijn onderwerp tot op heden in hoofdzake voldoende bijgewerkt. Nog dit: mijn aanhalingen van Henri Béraldi zijn aan diens prachtig encyclopediesch werk: ‘Les Graveurs du XIXe siècle’ ontleend. |
|