| |
| |
| |
| |
Lotos
Drama in 3 bedrijven. Door M. Constant.
Voor de eerste maal opgevoerd den 18en Januari 1892 in den Tivoli-Schouwburg te Rotterdam.
‘Opvoeringsrecht voorbehouden ingevolge de wet.’
PERSONEN:
Bezetting bij de eerste opvoering:
Cecile Emering, 28 jaar |
Mevr. A. Mulder-Roelofsen. |
Leonard Benthof, 1e Luitenant der Artillerie, 30 jaar |
de Hr. W.C. Roijaards. |
Jhr. Johan van Reyde, 32 jaar |
de Hr. Jan C. de Vos. |
Mevrouw Benthof, 70 jaar |
Mevr. van Korlaar. |
Freule Eva van Barrevoort, 26 jaar |
Mevr. van Biene-Poolman. |
Alida Park, 25 jaar |
Mej. Sophie Bos. |
Dokter Perelberg, 55 jaar |
de Hr. D. Holkers. |
Mevrouw Hoogers, 50 jaar |
Mevr. van Westerhoven. |
Anna, dienstbode |
Mej. J. Monnier. |
Een huisjuffrouw |
Mevr. van Rossum. |
Een jongmeisje |
Mej. W. van Zuylen. |
Een heer. |
|
Gasten. |
|
Speelt in den Haag. Het eerste en tweede bedrijf op denzelfden avond, het derde veertien dagen later.
| |
Eerste bedrijf.
Een kleine salon naast de danszaal ten huize van mevrouw Hoogers. Bij het opgaan van het gordijn is het pauze tusschen twee dansen. (De dames in baltoilet, de heeren in rok).
| |
Eerste tooneel.
Eva v. Barrevoort, Alida Park, Jhr. van Reyde (van Reyde is iemand met een kalm gedistingueerd uiterlijk).
(zich waaiende).
Wat een warmte! Vreeselijk! Wel gezellige muziek, vind je niet?
(een beetje stijf).
Jawel. 't Is geen groot orkest, maar ze spelen vrij goed. Was die quadrille niet uit ‘la fille du Tambour-major’?
| |
| |
Ja freule, geen erg gelukkige keus, vindt u wel? Nog al afgezaagde muziek. Hadden ze nu de Carmen-quadrille gespeeld....
Die is anders toch ook wel afgespeeld.
Maar toch altijd heerlijke muziek, Carmen! (neuriënde) ‘l'Amour est enfant de Bohême’....
Hè juist dàt is zoo'n echte straatdeun geworden.... (Alida kijkt wat verlegen, v. Reyde glimlacht even).
(tegen Alida).
Rijdt u ook schaatsen, juffrouw Park?
O ja, als ik er maar gelegenheid toe heb, maar wij zijn alle winters in 't Zuiden; dit jaar ook....
O ja.... je gaat op reis hè? Zoo gauw al?
Den heelen winter. Och 't kan me zoo heel veel niet meer schelen. We gaan alle jaar weg, omdat Mama niet tegen 't klimaat kan; wij zijn dit jaar al langer hier gebleven dan anders.
Gaat u niet op reis, freule?
(met een zucht).
Neen.... we zijn van den zomer naar Kleef geweest en.... Papa kan zoo zelden weg.
Met een beetje goeden wil is het hier ook wel uit te houden, niet waar? Ik vind ons klimaat nog zoo slecht niet.... de juiste middelmaat, geen hinderlijke uitersten van insneeuwen of zonnesteken.
(De muziek begint, een heer komt Alida afhalen. Mevrouw Hoogers komt met een heer naar Eva toe; af en toe ziet men door de deur in het fond Benthof en Cecile samen. Die beiden praten druk, maar Benthof moet altijd wat ernstiger en gereiireerder zijn dan Cecile).
| |
Tweede tooneel.
Mevr. Hoogers, Eva, een heer en v. Reyde, daarna Mevr. Hoogers en v. Reyde alleen.
Eva-lief, mag ik je even meneer Blunders voorstellen.... freule v. Barrevoort.
(buigt).
Zou U mij 't genoegen willen doen, freule, mij een dans af te staan.... misschien... als U dezen nog open heeft?
Dien heb ik juist nog open.... heel gaarne. (Beiden gaan gearmd naar de danszaal.)
Ziezoo.... jonge meisjes zijn altijd nogal danslustig. Ik zag dien meneer Blunders bij de deur staan....
Als tochtscherm. Ja mevrouw, die hooren er zoowat bij op een bal. Trouwens ik ben ook zoo geen verwoede danseur.
(lacht).
U is, geloof ik, niet graag.... moe?
Ten minste.... och mevrouw ik heb al zooveel gedanst, - ik begin oud te worden.
Oud! Hoor me dat eens aan, er zijn geen kinderen meer!
(lacht).
Ik voel me ook lang geen kind meer! Heusch mevrouw, ik merk 't aan de jonge meisjes zelven, zij beschouwen me al als een ouden heer. (Benthof en Cecile op den achtergrond.)
(kijkt naar hen).
Kijk die jongeluidjes daar eens! Och wat doet me dat denken aan eenige jaren geleden toen Benthof pas als eerste luitenant in den Haag kwam, en toen hij zoo druk was met je lieve zusje... hoe gaat 't nu met haar, 't arme kind...?
O mevrouw, 't zelfde altijd.
't Is toch vreeselijk; ik kan er niet aan denken....
(kijkt naar Cecile).
Dat meisje heeft een zeer interessant gezichtje.... Juffrouw Emering heet ze immers?
Ja, Cecile Emering; ze ziet er heel
| |
| |
lief uit en 't is een alleraardigst meisje ook. Ik ken haar al heel lang en ik mag haar graag lijden, maar veel menschen houden niet van haar, omdat ze nogal excentriek is....
O ja, ze is bepaald anders dan gewone meisjes, maar ik denk dat het veel komt door al het verdriet dat ze gehad heeft en dan door haar eenzaam leven....
Och ja? Woont ze dan alleen?
Zij is in pension bij eene dame die ik wel ken. Och 't arme kind heeft al vroeg haar ouders en naaste familie verloren en de enkele verre nichten die zij nog heeft zijn niet lief voor haar. - Ik wou dat ze eens een goed huwelijk deed: iemand met wat fortuin, uit een prettigen kring.
Hemel, smeedt u nu een aanslag? U weet toch wel, mevrouw, wie zeker niet voor zijn veertigste jaar trouwt?
(lachend).
Och wel neen! Maak u maar niet ongerust! Ik dacht aan héél iemand anders.
Mag ik onbescheiden zijn?....
Neen, dat mag u niet. Ik moet eerst weten of mijn idee goed was of niet....
En als uw idee goed was, zegt u 't me dan?
Dat beloof ik u! (Cecile komt vroolijk met Alida binnen).
| |
Derde tooneel.
De vorigen, Cecile en Alida, daarna Cecile en Alida alleen.
(opgewonden).
Wij hebben onze cavaliers in den steek gelaten! Zij hebben ons half dood gedanst!
Zoo, opgewonden standje, amuseer je je nog al?
Of ik me amuseer? O mevrouw, ik geloof dat ik nog nooit, nooit zoo'n heerlijken avond gehad heb!
(zacht tegen Mevr. Hoogers).
U behoefde 't haar waarlijk niet te vragen, men ziet 't haar wel aan!
(met v. Reyde weggaande).
Och, 't kind! Ze heeft ook letterlijk niets van dien aard! Ik ben zoo blij als ze eens plezier heeft (beiden af).
(Cecile is een blond meisje met een interessant gezicht, nu zeer geanimeerd. Ze draagt een elegant, maar zeer eenvoudig wit toilet, mooi om haar slank figuur gedrapeerd. Het haar Grieksch gekapt met drie smalle stalen haarbanden).
Willen we hier wat gaan zitten?
Best, ik hen dood-af! Je danst veel; kende je al veel van de jongelui die hier zijn?
Neen, eigenlijk alleen maar Benthof, en dan heb ik nu kennis gemaakt met een paar vrienden van hem die hij aan mij voorgesteld heeft. Ik vind 't hier heerlijk, jij ook?
Hè, ik heb me nog nooit zóó geamuseerd als van avond!
Ja heusch. Ik ga nooit uit, moet je denken, nooit....
Waarom niet? Je houdt er toch wel van?
O ja, maar ik ken weinig menschen die partijen geven, en vroeger kon ik nooit door mama's ziekte. Later was ik in den rouw voor mama, en daarna opnieuw in den rouw over grootpapa... en... als je zoo alléén overblijft dan vergeten de menschen je.
Kom Cissy, dat meen je niet....
Ja.... natuurlijk. Ik heb geen familie meer, ik woon alléén.... ik ben en ik blijf alléén, (glimlachend) neen.... dat meen ik nu toch niet.... alléén blijven.... dat denk ik niet....
Hoe meen je dat? Zeg Cecile, wat bedoelt je? Je lacht zoo geheimzinnig?
| |
| |
O Lida.... Lida.... ik voel me zoo gelukkig, zóó gelukkig van avond.... dat ik nu maar dood wou gaan!
Hemel, wat een lugubre idee.... hoe denk je nu over zulke akeligheden?
(droomerig).
Akelig? Niets akelig.... om nu weg te gaan, zóó in je geluk? Vóór dat er weer verdriet kan komen.... het zou een ideaal zijn....
Ajakkes, zeg toch niet zulke nare dingen; vertel me liever eens gauw wanneer 't publiek wordt?
(verschrikt).
Publiek? Maar Alida.... hoe kom je er aan....
(invallend).
Nu zeg, denk je dat ik zóó dom ben? Er is iets hangende dat zie ik best....
Nu ja... er is wel iets... maar spreek er nog niet over, Lida.... heusch, je denkt al veel meer dan er is....
Wel neen, ik zal er niet over spreken; toe vertel 't me nu eens.... is het Benthof?
(knikt).
Had je 't gemerkt?
Ja.... ik wist ten minste dat je hem goed kende en jullie dansen veel samen van avond.... dus....! Nu ik feliciteer je wel, Cissy.... 't is een erg aardig man.
Neen geloof me, je feliciteert me te vroeg. Och.... Ik had je er nog niets van moeten zeggen.... hij heeft me eigenlijk nog niet eens gevraagd.
Niet? Maar je bent er toch zeker van dat hij je zal vragen, niet waar? dat komt op hetzelfde neer.
Zeker? O ja.... ik ben er zeker van dat hij van me houdt!.... O.... al sedert lang laat hij dat zoo duidelijk blijken. En waarom zou hij dat doen, als hij 't niet meende, niet waar? En geen flirtation, zie je.... geen hofmakerij eigenlijk.... maar zoo héél ernstig....
Neen, Benthof is ook volstrekt geen flirt.
O neen, daarvoor is hij veel te serieus. Flirten vind ik flauw....
Och... neen... dat vind ik niet... ik vind 't amusant....
Amusant? Misschien.... Ik heb er weinig gelegenheid toe gehad.... maar ik zou nooit kunnen flirten met iemand van wien ik hield.... en die ik wist dat ook van mij hield (met overtuiging). O Neen.... Dat zou mij onmogelijk zijn. Wat nietig en kinderachtig zou zoo'n spelletje staan tegenover dat groote allesoverheerschende gevoel dat je voor elkaar hebt! O Lida, jij bent jonger dan ik... maar misschien heb je 't ook al eens ondervonden wat 't is, als je zoo innig veel van iemand houdt.... en als je voelt dat hij je ook liefheeft....? Er bestaat dan eigenlijk niets anders meer voor je op de wereld.... het vervult alles, er is een zonneschijn om je heen....
(invallend).
Kindlief, wat ben je opgewonden... je moet 't niet zoo toonen als je wat voor iemand voelt.... ik zeg 't tot je eigen bestwil, zie je.
(opgewonden).
En wat kan mij dat schelen! Binnenkort weet immers iedereen 't!
Nu ja, maar tot zoodanig moet je als jong meisje toch wat geretireerder zijn.
Zoo piepjong ben ik ook al niet meer, achtentwintig jaar! En ik sta heelemaal op mij zelve, niemand vraagt naar mij, niemand houdt van mij... dan hij!... en ik houd van niemand anders dan van hem!
Ik heb nog nooit zoo'n vreemd meisje gezien als jij....
(bedaard).
Vreemd? Ja.... 't was misschien gewoner als ik je om raad had gevraagd in de netelige kwestie of ik mijn bruidsmeisjes in het rose of in 't crême zou kiezen.... en of ik roode of groene overgordijnen in de huiskamer zou nemen, niet waar? Misschien wel veel fatsoenlijker ook?
| |
| |
Akelig?.... niets akelig....
| |
| |
Wat flauw! Zoo heb ik 't natuurlijk niet bedoeld. Nu.... ik hoop dat je 't me zal laten weten als 't publiek is, zal je dat doen? Mijn adres is voorloopig poste restante Nice.
O ja.... je gaat naar Nice, hè? Wat heerlijk voor je!
Ik geef er eigenlijk niet heel veel meer om. We gaan alle jaar.... en juist als 't hier gezellig wordt met dansen en schaatsenrijden.
(De dansmuziek houdt op.)
't Zou mijn ideaal zijn om veel te reizen.... ik heb nog zoo weinig van de wereld gezien!
Wie weet hoe gauw je al op reis gaat... en dan met je beiden! Kijk eens... daar komt je ridder al aanzetten! Nu... bonjour... dan maak ik dat ik weg kom... ik ben niet graag te veel!!
(lachend af).
(licht verwijtend).
Hè Lida!
(Benthof komt binnen, hoort de laatste woorden.)
| |
Vierde tooneel.
Cecile, Benthof.
(Benthof is een dertigjarig officier van de artillerie; hij draagt zijn uniform. Donker kort geknipt haar, kleine donkere knevel, ernstig knap gezicht. Hij komt naast Cecile zitten.)
(vriendelijk).
Wat is 't, plagen ze je?
Och ja, zoo'n beetje.... Alida houdt daar nogal van.
Over.... wel natuurlijk.... och dat begrijpt je wel....
Waarom? Kan ik dat begrijpen?
Och kom, wat doet 't er ook toe.... laten zij me maar plagen, 't deert me heusch niet.
Wat ben je nieuwsgierig! Wil je 't zoo graag weten?
Ik vind 't noodig dat ik 't weet, Cissy.
(verwonderd).
Ja?? Nu.... dan.... maar je moet er niet boos om worden, zal je niet? Eigenlijk was 't mijn schuld misschien... in ieder geval zij sprak over ons, over jou en mij, zie je. Toen je zooeven binnenkwam, liep zij weg omdat ze, zooals zij zeide, niet graag te veel zou zijn... Dat was 't.... zoo heel erg is 't niet, niet waar?
(blijkbaar ontstemd).
Neen... och neen, erg is 't niet. 't Was toch beter, Cecile, als de menschen zich met hun eigen zaken bemoeien.
Kan 't jou iets schelen of zij zich met je bemoeien?
Neen, maar wèl als ze 't jou lastig maken.
Wat ben je in eens ontstemd geworden? Ik begrijp niet dat je je dit eenigszins aantrekt.... of is er iets anders dat je hindert?
Iedereen heeft wel eens dingen die hem preoccupeeren, niet waar?
(zacht).
O ja... maar niet altijd nare dingen...
(kijkt haar aan).
Cecile... lieve kind... (hij houdt op).
(zacht).
Wat.... is er....?
(met passie).
Ik heb je nog nooit zoo mooi gezien als van avond....
Maar.... Leo.... anders vlei je me nooit....
't Is geen vleierij.... Je ziet er zoo heerlijk rein-mooi uit in dat souple wit... je doet me denken aan een bloem.... aan een groote witte bloem.... ja, aan een lotos....
Een lotos?!.... lotosbloem?.... Ken je 't sprookje van de lotosbloem?
| |
| |
Een lotos!?.... lotosbloem?....
| |
| |
Neen... is er een sprookje van? Vertel eens....
(even glimlachend).
Ik kan 't je wel even in een paarwoorden vertellen.... De lotos is vroeger een ster geweest.... die de maan liefhad. Maar de maan moest haar baan blijven volgen en de ster natuurlijk ook... Zoo konden zij elkaar dus nooit bereiken en zoo bleef de arme ster naar het geluk smachten.... Eens in een heerlijken lente-nacht zag de ster het beeld van haar geliefde in een stillen vijver weerkaatst.... en zóó groot was haar liefde, dat zij haar plaats onder de sterren verliet en zich naar beneden stortte.... hopende op de aarde het gedroomd geluk te vinden... (Cecile houdt op, droomerig.)
Toen? Zij vond het niet.... natuurlijk.... zij was alleen. Als lotos bleef zij toen voortleven, haar sterrebestaan betreurende en.... en misschien wel de menschen benijdende die sterven kunnen als zij te veel lijden....
(ernstig).
Dat kunnen zij toch ook niet altijd... Het is een treurig sprookje, Cissy... het eeuwig onbereikbare,.... de arme zoekende ziel die ondergaat in den strijd... 't pygmeetje.... in zijn krankzinnige bevechting van den colos... (Benthof zit even met het hoofd in de hand.)
Leo.... waar denkt je aan?
(schrikt op).
Neen, neen, niets..., ja, ik ben geen vroolijk gezelschap van avond.... dat weet ik wel.... maar.... er gaat zóóveel in me om, Cissy.... zoo oneindig veel.... vergeef 't me, als ik wat vreemd ben....
Jij behoeft mij nooit om vergeving te vragen. Ik begrijp je nu niet goed, dat is alles.... Zeg me.... wat....
(invallend).
Later, later, kind, nu niet, (haar handen vattend.) Zal je me altijd vertrouwen?
Vertrouwen? Hoe meen je dat?
Och, ik zeg onbegrijpelijke dingen voor je vanavond.... Kijk eens, ik zie daar mevrouw Hoogers aankomen met juffrouw Park.... 't is misschien beter dat ik nu niet langer bij je blijf praten, - is 't niet waar? Adieu.... Cissy, adieu.... (hij kijkt haar nog even vast aan en gaat dan weg).
(alléén).
Wat is hij vreemd.... zou hij verdriet hebben?
(Eenige jonge meisjes roepen.) Cecile, Cecile, doe je mee aan den damesdans?
(gaat vlug naar haar toe).
Ja zeker! ik doe mee.... (af).
(Mevr. Hoogers met Alida op.)
| |
Vijfde tooneel.
Mevr. Hoogers, Alida, daarna de meisjes.
Vertel me eens, Lida, hoe maakt je mama 't tegenwoordig?
O vrij wel, mevrouw. Maar u weet mama kan hier niet tegen de lucht; wij gaan dan ook weer gauw naar 't Zuiden.
Zwakke longen, niet waar?
(De meisjes komen op, daarbij is ook Eva. Een van de jonge meisjes draagt een mandje met witte strikjes).
(roept).
Damesdans! Strikjes voor den damesdans! (Zij geeft iedere dame een strikje). Ja, alle dames moeten een strikje hebben. U ook, mevrouw!
(lachend).
Wel verbeeld je, zoo'n oud mensch als ik! Neen, dankje wel, ik doe niet mee!
(komt bij haar zitten).
En ik ook niet.
(De meisjes gaan weg, Alida gaat met haar mede).
| |
Zesde tooneel.
Mevr. Hoogers, Eva, later Cecile.
Waarom doe jij niet mee, Eva?
| |
| |
O ik houd niets van die dingen. De heeren verbeelden zich toch al zoo gauw dat een meisje ‘vues’ op hen heeft, dat ik maar liever voor géén van allen een bepaalde voorkeur toon.
Het is heel verstandig; haast ál te verstandig voor zoo'n jong meisje.
(wijsneuzig).
Och mevrouw, men hoort zooveel over anderen praten, daardoor ben ik wijs geworden. Ik zou ten minste niet graag zoo openlijk toonen dat.... iemand mij niet onverschillig is.... zooals sommige anderen....
Wie bedoel je dan? (Cecile komt binnen).
(binnensmonds).
Als men van den duvel spreekt....
(half lachende, half onrustig).
Ik loop overal te zoeken naar den cavalier wien ik mijn strikje wou geven, maar ik zie hem nergens.
(De muziek begint een wals).
Hoor nu eens, de muziek begint al en ik loop maar rond met mijn strikje!
Wien zoek je? Misschien kan ik je op het spoor helpen?
Hè, is hij al naar huis gegaan? Dat is jammer.... Wil ik eens een anderen cavalier voor je opzoeken, Cecile?
Dank u.... neen.... dank u, mevrouw.
Niet? Nu, zooals je wilt... ik ga eens naar de dansende jeugd kijken... (af).
| |
Zevende tooneel.
Cecile, Eva.
(snel).
Heb je gezien dat hij wegging? Nu, daareven?
Ja... daar straks... met van Reyde. Nu, hij heeft groot gelijk ook, dat moet ik zeggen.
Wel, omdat een van tweeën de wijste moet zijn, en als jij 't niet bent is 't maar gelukkig dat hij 't wil wezen.
Je neemt 't me misschien kwalijk; maar ik zeg 't voor jezelve,.... mij kan het persoonlijk natuurlijk niets schelen. Ik beweer dat het beter is dat hij maar vast vertrokken is, want anders hadden jullie al wéér samen gedanst, en er wordt al genoeg over gepraat vanavond.
Och Eva, zóóveel ken je me toch wel om te weten dat het mij niets schelen kan of ze over mij praten, als ik voor mijzelf maar weet dat ik niets verkeerds doe.
Het is maar wàt je verkeerd noemt; die meneer Benthof lacht je misschien wel uit achter je rug.
(driftig).
Och Eva! Denk je nu heusch dat ik zoo weinig fiérteit zou hebben, dat ik over ons zou laten spreken.... als.... als ik niet overtuigd was dat Benthof 't serieus meent....
O... staan de zaken zoo?... Dat wist ik niet. Gaan jullie dan naar Indië?
(verwonderd).
Naar Indië?
Ja, hij heeft immers overplaatsing aangevraagd?
(verschrikt).
Wat?! Overplaatsing?.... wel neen!
Jawèl, 't is bepaald waar. Wist jij 't dan niet?
Daar straks vertelde Dammer 't mij in vertrouwen. Ik zou 't je ook niet oververteld hebben, als je me niet gezegd hadt dat jullie... 't... samen eens waren... Toen dacht ik natuurlijk dat jij 't wel zou weten....
| |
| |
Och, maar 't is niet waar!! 't Is onmogelijk!
Zijn beste vriend zal 't toch wel weten, denk ik.
(voor zich).
Naar Indië!! O god.... was het dus dàt? Maar... waarom?... Wat is er...?
Wat ik beginnen ga? 't Eenige wat me nu te doen staat....
Houd je toch kalm! hij zal 't je zelf ook wel zeggen.... morgen of zoo.... Hij zal 't je nu niet hebben willen vertellen.... zoo op een soiree....
(grijpt Eva bij een arm).
Eva, 't kàn niet, zeg ik je, 't kan niet waar zijn....
(zich losmakend).
Voorzichtig toch, mijn japon!....
Eva, zeg me toch.... is het waar? God, is het bepááld wáár?
Ach ja, immers, ja. Lieve hemel, maak
| |
| |
je toch niet zoo zenuwachtig; hij zal je wel meenemen!
Hoe zei Dammer 't je? Wat zei hij precies?
Och niets bizonders.... wij spraken even over jullie, en toen zei hij ‘'t zal niet lang meer duren, hij gaat naar 't Indische leger.’ Benthof had hem juist pas zijn plan meegedeeld.
(snel).
Dus is 't nog niet aangevraagd?
(korzelig).
Hemel, ik wéét 't niet! Hoe moet ik nu weten of vandaag of morgen zijn adres in zee gaat.
(voor zich).
Wàt is er? Mijn god, wàt dan toch? (hard op) Eva, ik kan hier niet langer blijven. Ik ga weg....
(De muziek is opgehouden.)
Je zult toch, hoop ik, wel wijzer zijn! Nu in eens te verdwijnen... net na het vertrek van Benthof!....
Ik kàn hier niet blijven.... Ik kàn 't niet uithouden.... onmogelijk!
Blijf dan toch ten minste tot 't souper. Heb je den volgenden dans?
(afgetrokken).
Hè.... ik weet niet.... ja.... toch, met een meneer van der Wandt.
Pas dan toch op Cecile! Geloof me, je doet zoo verkeerd met nu ook ineens weg te gaan; van der Wandt is een echte ‘mauvaise langue’.... hij zal er stellig over praten!....
Eva, je meent 't goed, maar ik kan je raad niet opvolgen. Laat mij maar aan mijn lot over; niemand bekommert zich er om, of ik besproken word of niet!... Wil je mij een dienst doen, helder dan de reden van mijn weggaan aan mevrouw Hoogers op.... zeg maar dat ik onwèl ben geworden.... hoofdpijn of moeheid of zoo iets... 't kan me niet schelen... Wil je dat doen?
Ja.... maar gut kind.... ik sta bepaald angsten voor je uit.... wat ga je beginnen in zoo'n opgewonden bui?
Wat ik beginnen ga? 't Eenige wat me nu te doen staat....
(verschrikt, grijpt haar bij den arm).
Wàt ga je doen?! Cecile, wàt ben je van plan?!
(een beetje bitter).
Wees maar gerust! Ik zal niet in 't water loopen! Maar ik zie maar één middel... en dat zal ik aangrijpen. Ik zie heel duidelijk voor me wat ik doen moet en ik voel dat ik 't doen mag, wàt de wereld er ook van zou willen zeggen... Mijn geluk is me meer waard dan dat... en ik zal me aan die kleinheden niet storen... Adieu Eva... ik ga...
O Cecile, kind, ik wou dat ik je vast kon houden....
(Cecile knikt nog even ‘neen’, zegt haastig ‘adieu’ en snelt weg.)
Einde van het eerste bedrijf.
| |
Tweede bedrijf.
Kamer van luitenant Benthof. Wapens aan den muur, een portret op den schoorsteen. Open haardvuur met gemakkelijke stoelen er voor. De kamer is donker, alleen het haardschijnsel geeft wat licht.
| |
Eerste Tooneel.
Benthof, Jhr. van Reyde, daarna de huisjuffrouw.
(binnenkomend).
Wacht even.... voorzichtig dat je je hals niet breekt; het is zoo vreeselijk donker daar; ik zal even licht maken. (Hij steekt een groote lamp met abat-jour op; v. Reyde komt ook binnen) Zie zoo. Zou het mensch al naar bed zijn? (hij doet zijn sabel enz. af).
Wel waarschijnlijk hè.... 't zal wel bij twaalven zijn... (Hij gooit pels en hoed op een stoel.)
Ze blijven hier altijd nogal lang op. (Hij schelt). Je drinkt nog een grogje, Reyde? (Hij schenkt cognac in twee glazen) Warm hè?
Ja, als 't geen moeite is; bel de lui er nu maar niet voor op. (De huisjuffrouw klopt).
| |
| |
Meneer! - dag meneer! Heeft u wat noodig?
Kan u me nog kokend water geven?
Jawel meneer; ik heb 't nog op staan; ik zal 't u dadelijk boven geven... (af) (Benthof en v. Reyde gaan voor den haard zitten en steken cigaretten op. Benthof zucht diep en leunt moedeloos in zijn stoel).
Hoe is 't, old boy, tobben?
O ja.... tobben.... tobben!
Altijd over Tilly? (naar het portret kijkend) Arme, arme zus! Wat zag ze er
Arme, arme zus!
toch lief uit, hè? Nog zoo jong en nu zóó! Verleden week kregen we nog berichten van.... van Meerenberg.... 't ging toen wel iets beter, maar dat is al meer zoo geweest en dan ging het toch weer achteruit.
O Johan.... je weet niet hoe ik mij voel.... ik kàn zoo niet langer.... dat zeg ik niet gauw.... maar ik kàn niet meer....
Komaan, houd den moed er in, zeg! Hoe heb ik 't nu met je? Ga je nu bij de pakken neerzitten?
Ik heb je een heelen boel te zeggen... Ten eerste dit: ik vraag overplaatsing naar Indië aan.
(opspringend).
Wát zeg je?! Ben je gek? Overplaatsing naar Indië? En je oude moeder... en....
Geloof maar dat ik àlles bedacht heb wat er te bedenken viel... dat het mij een ontzettenden tweestrijd en ontelbare slapelooze nachten gekost heeft... maar mijn besluit is genomen.... daar ligt 't.... morgen ochtend moet 't weg.
Maar... mijn hemel... (De huisjuffrouw klopt.)
Jawèl! (Zij komt binnen.) Zet maar neêr, dank u.
Heeft u soms nog iets anders?
Neen dank-je.... goeden nacht.
| |
| |
Nacht meneer.... meneer.... (af).
(Benthof schenkt warm water in de glazen en zet ze op een tafeltje naast hen.)
Maar Leo.... wàt heeft je ingodsnaam zoo in eens tot dat besluit gebracht? Is het om Tilly?
Om Tilly ook, maar.... ja god, Jo 't is zoo moeilijk om 't je precies uit te leggen... vooral aan jou... jij die zoo'n normaal sterk en kalm verstandig mensch bent.... Jij twijfelt nooit, geloof ik...; dat gevoel ken jij niet van halfheid en het lijden daaronder... Jij weet precies waarheen je getrokken wordt, rechts of links... jij weet wat je wilt...
Ik niet, zie je. Ik ben gedoemd tot een eeuwige weifeling.... ik zie nooit mijn weg precies vóór me - .... God, ik benijd menschen, die dat kunnen, menschen zooals jij.
Maar dat hangt toch maar van je zelven af....
Neen...! O neen.... als je eenmaal een gevoelsmensch bent, dan kan je er niets aan doen dat je ziel als een blad met elken windruk meetrillen moet. Kijk... ik heb nu een groot besluit genomen, en dadelijk daarop laat mijn twijfel mij weer geen rust en vraag ik me af.... heb ik goed gedaan?
Maar waarom heb je dan....
(invallend).
Ik zal je de redenen zeggen... Jo... Jij weet, beter dan iemand anders, hoeveel verdriet ik om Tilly heb gehad.... daar zal ik ook wel nooit heelemaal over heen komen...; die treurigheid blijft in je, als een ziek stuk van je ziel, - je voelt 't altijd pijnlijk en zwaar... maar... je blijft er mee leven en... je raakt er bijna aan gewend eindelijk. 't Klinkt hard misschien... maar zoo'n verdriet raakt op den achtergrond en het intense er van gaat langzamerhand weg....
Ja... natuurlijk... en 't is gelukkig ook; een mensch zou anders geen leven hebben....
Ik houd niet minder van onze arme kleine Tilly, maar... zoo'n gevoel verandert... Het wordt iets onwezenlijks; zij is een lief droevig souvenir voor mij... een mooi licht beeldje dat daar hoog en onbereikbaar in mijn herinnering staat.
Ja.... gut beste jongen, ik begrijp heel goed dat je gevoel veranderd is.... het spreekt zóó van zelf... maar daarom te meer begrijp ik niet waarom je....
(invallend).
Waarom ik weg moet? Omdat.... omdat ik van een ander meisje ga houden....
God.... begrijp je?.... Kan je je in mijn toestand indenken?
Beste kerel.... ik heb te doen met mijn arm zusje... maar 't is zóó natuurlijk als iets! 't Kàn niet anders.... je kunt je ook niet meer gebonden achten...
(invallend).
Ja.... dat juist wel. Ik ben gebonden.... ik ben niet vrij om met een ander meisje te trouwen.
Neen, dat ben ik niet met je eens. Hoewel 't hier mijn eigen arme zuster geldt, moet ik onpartijdig zeggen dat ik vind dat je je vrij kunt achten. Er is weinig of geen hoop op herstel, zeggen de doctoren, en jij kunt niet je leven lang wachten op je bruid die waarschijnlijk nooit....
(invallend).
Waarschijnlijk!! Maar 't is niet zéker! En wàt als ze eens beter wordt?
Ja god.... 't is niet te denken dat dat gebeuren kan.... en.... in ieder geval.... je kunt je toch niet tot in 't oneindige als geëngageerd beschouwen... 't is immers van geen mensch te vergen...
Hoe dikwijls, hoe honderde malen heb ik dat alles mijzelf voorgehouden als alles in mij snakte naar wat geluk.... als mijn ziel in opstand kwam tegen den verschrikkelijken toestand die mij aan alle kanten dat geluk afsluit.... maar.... ik màg niet.... 't kàn niet.... Hoe zou
| |
| |
ik ooit met een andere gelukkig kunnen worden in 't besef van wat ik Tilly aangedaan had?
Arme kerel, ik heb innig met je te doen, nu je de zaken zóó opvat... maar waarlijk....
Ik wil je eerlijk bekennen dat ik, nog kort geleden, meende mij aan een nieuw geluk te kunnen overgeven.... dat ik ernstig gedacht heb.... dat meisje te vragen.... maar, weet je wel wat je me onlangs nog verteld hebt? Weet je niet meer dat je me zeide dat Tilly in haar heldere oogenblikken wel over mij praat? .... Dus dat zij mij niet vergeten heeft? Herinner je je wel? Van dat oogenblik af ben ik weer gaan twijfelen en heb ik me afgevraagd wat mijn plicht was. Mag ik dat meisje en mij opofferen door hier te blijven en dat gevoel sterker te doen worden, terwijl ik haar misschien nooit zal kunnen trouwen? Is het dus niet aangewezen dat ik weg moet, nu ik de kracht nog daartoe heb?
Maar moet je nu bepaald weggaan? Is er geen andere uitweg?
(met een blik naar de revolvers aan den muur).
Ja dàt! Maar dat niet zoolang mijn moeder leeft. Een scheiding voor eenige jaren zal zij nog kunnen dragen, als ik haar zeg dat het voor mijn carrière noodig is... goede lieve moeder!... maar het andere!....
Maar dat meisje.... die andere.... laat haar dan weggaan.
‘Laat haar!’ Je hebt goed praten! Waar moet zoo'n jong meisje zonder relatiën in eens naar toe? En dan, stel je nu toch eens even mijn positie voor als ik het meisje, wie ik onwillekeurig hoop heb gegeven, en die mij duidelijk toont mij niet ongenegen te zijn... zou moeten vragen om alsjeblieft maar weg te gaan! O god.... ik heb zelfs den moed niet haar mijn besluit mee te deelen.... als ik denk aan die onschuldige verwijtende oogen! Je begrijpt zeker wel wie 't is, hè?
Ja.... ten minste, ik denk dat het juffrouw Emering is? (Benthof knikt) Maar zij, jongen, ze ziet me er ook niet naar uit om de zaak kalm op te nemen! Als jij haar hoop hebt gegeven, dan zal zij je niet laten vertrekken.
Ik zal haar schrijven, waarom 't moet. Och, jonge meisjes zijn zoo dikwijls even verliefd.... met het hoofd... en vergeten 't dan ook weer gauw!
Dat is een gevaarlijke theorie! Als ik me niet vergis zit je tusschen twee meisjes die geen van beiden licht vergeten.... (eenige tijd stilte). Maar... ik kan 't mis hebben. Luister eens, ik zal zelf naar Tilly toegaan en probeeren welken indruk het op haar maakt, als ik haar langzamerhand de mogelijkheid onder het oog breng van een verandering in jullie verhouding. Neemt zij het goed op, is haar gevoel voor je misschien al zooveel verflauwd dat 't idee van jou te verliezen haar geen schok meer toebrengt, dan....
(invallend).
Neen, neen.... doe dat niet.... dát wil ik niet.... dat geeft me een idee van iets te dooden.... arm kind, zij lijdt al genoeg! (v. Reyde haalt de schouders op.) God... een mensch is toch zoo'n complex wezen! Mijn gevoel voor Tilly is toch niet dood? Nu vervult de gedachte aan Cecile mij geheel... maar als Tilly weer vóór mij stond... zooals vroeger? God - ik weet 't niet, ik weet 't waarachtig niet... (v. Reyde schudt 't hoofd en staat op) (afgetrokken.) Ga je weg?
(met een beweging van: ik kan je toch niet helpen).
Och ja... (Hij steekt nog een cigarette op.) Zeg... kan ik iets voor je doen?
Dankje Jo... dankje wel... Maar er is niets aan te doen. Neem me niet kwalijk dat ik je een half uur met mijn jeremiaden verveeld heb....
Och ben je mal. Ik heb eeuwig medelijden met je, met je allemaal, en met je moeder ook....
O... dat onderhoud met mama! Was dat maar vast voorbij.
Jongen.... tracht vannacht te slapen; dat heb je wel noodig....
| |
| |
Ik zal me maar onder den cognac zetten, dat is 't beste wat ik er op weet.
Slaap liever zonder cognac als 't kan! Nu, adieu....
Adieu. Zeg, trek je de deur goed toe? .... De lui zijn naar bed.
(buiten de kamer).
Ja. Bonsoir!
(in de deur).
Bonsoir! (Men hoort de voordeur dichtslaan.)
| |
Tweede tooneel.
Benthof alleen.
(Hij loopt eenige malen zijn kamer op en neer, gaat even voor het portret staan en bekijkt het. Dan gaat hij plotseling naar de tafel en lakt het couvert van zijn adres dicht)
Ingodsnaam, daar gaat 't. O... 't is om met je kop tegen den muur te loopen.
(Hij schenkt zich een grog in, valt met een cigarette in een lagen stoel en maakt zijn uniformjas los.)
Ik zou wel eens willen weten wat een ander in mijn plaats zou doen?... Màg ik mijn woord breken....? (Na eenige oogenblikken schudt hij ontkennend.)
(Hij begint zijn kaplaarzen uit te trekken, dan hoort men een rijtuig ophouden en schellen.)
Wat is dat?! (Hij trekt de laars weer op) Van Reyde toch niet weer? Ja... de lui zijn naar bed... (hij gaat de kamer uit, laat de deur open staan, zoodat men hem op het palier kan zien. Hij trekt aan het touw de voordeur open.) Hè???! Een vrouw... Wat is dat nu? (men hoort de voordeur dicht vallen, hij knoopt zijn jas dicht; een vrouwefiguur verschijnt op het palier.)
God Cecile.... ben jij 't?? (Beiden komen binnen.)
| |
Derde tooneel.
Cecile, Benthof.
(Cecile hetzelfde baltoilet met groote elegante sortie en kanten fichu over het hoofd.)
God wat is er? - Wat zie je er uit - zoo bleek...! Ga even zitten....
(blijft staan - overspannen).
Je zult wel verwonderd zijn... dat ik op dit uur.... en hier.... bij je kom. Maar ik moet je iets vragen... dat niet tot morgen wachten kan...
(hem aanziende).
Is het... waar... dat je naar... Indië gaat?
(na eenige oogenblikken stilte).
... Ja... Cissy... dat is zoo...
Ja... je hebt 't recht mij te vragen: waarom. 't Is waar dat ik je reden heb gegeven om te verwachten dat ik.... zoo'n besluit niet zou nemen zonder 't jou allereerst mee te deelen... Maar ik beken je eerlijk dat ik den moed niet had 't je te zeggen... Ik had je morgenochtend willen schrijven.... als mijn adres weg zou zijn....
(snel).
Dus is 't nog niet weg?....
Neen.... 't gaat morgenochtend....
Maar.... je zult 't toch niet doen?
Ja Cissy.... ik moet 't doen....
Moeten? maar waaròm dan toch moeten?!
Cecile, ik ga weg,.. ik moet weg... om jou.
(klankloos).
Om.... mij....
Ja kind.... Wij staan op een hellend vlak, wij glijden met steeds grooter vaart naar de diepte.... en ik die dat zie en voel en de kracht nog heb om òm te keeren, ik moet sterk zijn en ons beiden bewaren voor veel verdriet en ellende...
(angstig).
Maar welk verdriet.... waarom?....
Omdat ik van je houd, Cissy.... en omdat wij toch moeten scheiden.... O.... ik heb me al veel te ver door mijn ellendige zwakheid laten meesleepen, ik
| |
| |
voelde wel dat het elken dag moeilijker voor mij zou worden om van je weg te gaan en mij zelven te veroordeelen tot die scheiding die mij zoo vreeselijk zwaar valt!
(fermer).
Waarom moeten wij scheiden als je van me houdt?
Waarom mijn lieve kind? Omdat het noodlot 't zoo wil.... omdat er een onoverkomelijke hinderpaal bestaat....
(invallend, gaandeweg hartstochtelijker sprekend).
Onoverkomelijk?!! Nièts is onoverkomelijk!! Welke bezwaren zijn zóó groot dat twee menschen die van elkaar houden die niet zouden kunnen overwinnen? Want ik heb je ook lief, Leo! Wist je dat niet? Geloofde jij niet dat ik de kracht zou hebben om je te betwisten aan alle mogelijke bezwaren? Nu jij me gezegd hebt dat je van me houdt, nu zal ik je vasthouden met al mijn macht, want jou heb ik lief boven alles, jij bent àlles voor me.... mijn heele leven geef ik aan jou....
Cecile.... omgodswil, zeg dat toch niet....
En waarom niet? Houd je van me? Houd je van me Leo?
(kust haar hand).
Ja.... Cissy.... ja.
(voortgaande).
Houd je van me zooals ik van je houd? (Benthof laat haar hand los.)
(zachtjes).
O god.... o.... god....
(voortgaande).
Zóó dat er niets anders meer voor je is in de heele wereld? Zóó dat er maar één licht, één ster is... en alles donker daar omheen? O je kunt 't niet meenen dat je van me weg wilt gaan! Je kunt me dat vreeselijke niet willen aandoen! Weet je wat mijn leven zonder je was? Hoe verschrikkelijk dor en hoe troosteloos eentonig de dagen elkaar opvolgden?.... En toen kwam jij en heb je me doen begrijpen, wat het leven voor waarde kan hebben.... toen heb jij alles licht en heerlijk gemaakt....
(zachtjes).
Heeft zij me dan zóó lief....
O.... de gedachte wat mijn leven weer zijn zou als... als je weg waart... zeg Leo... je zult niet gaan, nietwaar? (zij legt beide handen op zijn schouders.) Wij blijven bij elkaar.... samen strijden als 't moet, maar ook samen gelukkig worden? (Benthof trekt haar aan zijn borst en omhelst haar hartstochtelijk.)
Liefste, moedige lieveling! (Dan stoot hij haar plotseling van zich af.) O, je martelt me! (Hij valt neer in een stoel en snikt, met 't hoofd tegen de leuning.) Ga weg.... in 's hemelsnaam ga weg!
(angstig).
Leo, Leo.... wat is er dan? Wat is 't dan toch?
(kalmer).
O.... later.... morgen.... ik kan nu niet.... ga nu weg.... bedenk eens, voor je zelve, kind, waar je bent, in den nacht.... dat de koetsier of de menschen hier....
(invallend).
Och wat kan me dat schelen! Denk je dat ik er iets om geef of zoo'n koetsier wat denkt...!
(is opgestaan).
Denk dan om mij! Denk eens even na welk een bovenmenschelijke grootheid je van mij vergt, jij die weet, dat ik je liefheb, die hier bij mij komt en mij letterlijk smeekt om niet te doen wat ik mijn zware plicht achtte! O god! het is soms al moeilijk genoeg als je weet wàt je plicht is, om tegen je vurigste verlangen in te moeten handelen.... maar nog véél erger is het als je het goede wil en je, in wanhopigen twijfel heen en weer slingerend, toch overal leed en ellende veroorzaakt! Wàt moet ik doen? Ik weet 't zelf niet meer! Moet ik jou ongelukkig maken, kàn dàt mijn plicht zijn? Of die andere.... die het misschien toch nooit weten zal!? O ik weet 't niet, ik weet niet! Ik kan niet meer denken; 't is een chaos in me! (eenige oogenblikken stil.) Ik kàn er niet meer tegen vechten.... ingodsnaam ik geef 't op. Ik weet alleen dat ik je liefheb, nu nog veel meer dan vroeger, nu ik weet wat jij voor me over hebt... wij hebben elkaar te lief, Cissy, om te scheiden.... kom hier, kom hier bij me, ik verscheur mijn adres en ik blijf bij jou....
| |
[pagina t.o. 225]
[p. t.o. 225] | |
God.... wat is er?
| |
| |
(wijkt achteruit)
Wat zei je daar.... van die andere? .... Is het dàt?? Is er een andere?
Kom hier bij mij.... Voor mij bestaat er nu niets meer dan onze liefde... ik wil aan niets anders meer denken.... Cissy.... lieveling.... wat is er nu... waarom doet je dat?
(ontwijkt hem steeds).
Zeg me... wat... die ander beduidt? ... Is het iemand... die recht op je heeft?
O je bent wreed voor me! Ik heb je immers gezegd dat ik aan niets meer wil denken dan aan jou! En nu stoot je me terug.... nu ontwijk je me....
Door mijn geluk zou dus een andere ongelukkig worden....
(zich opwindend).
Cecile.... je geluk in de wereld moet je haast altijd ten koste van anderen verkrijgen, dat is wreed, maar 't is de wet der natuur, het recht van den sterkste. God, 't wordt je waarachtig niet thuisgebracht - ik weet 't bij ondervinding - je moet er om vechten, je moet er om lijden.... maar als je 't dan eenmaal in handen krijgt, dan moet je 't ook maar vasthouden....
Neen, neen, zóó niet... zeg me wat er is....?
(ongeduldig).
O wil je 't dan weten?... Welnu, misschien ook beter nu dan later. Luister dan Cissy.... dan zal ik je de heele geschiedenis vertellen.... 't is niet lang... om te vertellen, maar wèl om.... door te maken.... dat verzeker ik je.... (eenige oogenblikken stil.) Nu ruim drie jaar geleden engageerde ik mij met een meisje van wie ik innig veel hield....
(zachtjes, terneergeslagen).
O.... god....
(voortgaande).
Na een korten tijd,.... een paar maanden maar, - ons engagement was nog niet eens publiek gemaakt door verschillende omstandigheden - werd mijn meisje.... krankzinnig....
(heel zacht).
O.... dat is.... vreeselijk....
Ja.... vreeselijk. Er is niets ergers dan dat, Cecile. Die tijden die ik toen ook heb doorgebracht, hebben mij geheel veranderd; het ernstige, sombere zelfs, dat in mij is, is een gevolg van al het verdriet dat ik toen gehad heb. - In het begin klampten we allen ons natuurlijk aan de hoop vast dat het voorbijgaand zou wezen, dat er genezing mogelijk was na een tijd van volslagen rust.... maar al sinds lang hebben wij alle hoop moeten opgeven... die zelfde toestand houdt nu al bijna drie jaar aan....
(somber).
.... Af en toe.... spreekt ze nog over me....
O.... zie je wel dat ik niets voor je zijn mag? Zij heeft je woord.... ik mag haar niet verdringen van de plaats die haar toekomt... zij kàn toch beter worden!
Moeten er dan drie menschen ongelukkig zijn in plaats van één?
Leo.... ben jij 't die zoo koud kan redeneeren? Ik wist niet dat je zoo hard kon wezen....
Ja.... omdat ik nu eindelijk genoeg heb van al het lijden, omdat ik nu óók voor mijn geluk vecht, omdat ik jou liefde houden wil, jij heerlijk, mooi kind! Ik zeg je immers dat er in mijn hart voor niets anders meer plaats is dan voor jou.... geloof je dat wel, mijn Cissy, mijn lieveling? Laat het verleden toch achter ons blijven.... Tilly is voor mij nu een lieve doode....
(verbaasd).
Ja.... Tilly.... Mathilde van Reyde heet zij.... heb je haar gekend?
Ja... god... ja... vroeger... heel lang geleden als kind... O, nu is 't nog veel erger, Leo, nu ik haar ken, nu ik weet wie ik ontnemen zou wat 't hare is....
(invallend).
Neen Cecile.... neen, 't is 't hare niet meer! Liefde kan je alleen bezitten door geheel vrijwillige gave! Geen wet of recht ter wereld kan liefde eischen waar zij niet
| |
| |
is! Ik zweer je, hoor je Cecile? ik zweer je dat ik mijn woord zou terugnemen als zij nu voor mij stond zooals vroeger, en ik je lief had gekregen zooals ik je nu lief heb. Hoe zou je dus iets kunnen
Je zult me niet meer loslaten?
ontnemen, wat niet meer bestaat? Kom hier, Cissy....
(zwakker).
O.... ik voel dat het niet goed kan zijn.... wij moeten elkaar niet meer terugzien....
Je weigert dus? Goed, dan ga ik weg.... voor altijd. Want weet dat wel, als jij me nu wegzendt, dan laat ik me doodschieten op Atjeh.... Vraag niet of mijn moeder dat zal overleven! Vraag niet of Mathilde daarmee gelukkiger zal zijn! Vraag ook niet of jij daarmee een rustiger geweten zal hebben....
| |
| |
O, god.... hoe kàn ik zeggen dat je moet weggaan! Je weet hoe lief ik je heb, hoe alles in me zich tegen onze scheiding verzet! Ik kàn niet zeggen: ga heen, terwijl ik weet dat je dan den dood gaat zoeken.... Laat mij dan weggaan!....
(trekt haar naar zich toe.)
Jij weggaan? En waar wou je heen gaan, lief dwaas kind? Wij zullen samen heengaan, ver van alle droevige herinneringen, niet waar? Zoolang mijn oude moeder bij ons is, vraag ik een ander garnizoen aan.... en later, later gaan we heelemaal weg, naar Indië.... een heel nieuw leven zoeken.... Wij zullen samen strijden als 't moet, maar ook samen gelukkig worden, zooals je zelf gezegd hebt!
(aan zijn borst).
O ver weg.... héél vér en àlles vergeten!! - Ik kan je nu niet meer afstaan! - (Na eenige oogenblikken tot bezinning komend.) Maar.... nu moet ik weg.... (zij maakt zich zachtjes uit zijn armen los.)
(teeder).
Cecile, Cecile!.... (Hij houdt haar weer vast.)
Laat me nu gaan.... (Leo laat haar los en slaat haar de sortie om.)
Maar 't is jà, niet waar? Stellig jà? Je zult me niet meer loslaten?
Ik?! Ik jou loslaten?.... Nooit! - (Daarna gaat zij naar de deur.)
(bij de tafel neemt 't adres op).
Cecile!... (Hij verscheurt 't voor haar. Cecile komt nog even terug, zij omhelzen elkaar.)
Voor altijd! (Dan gaat ze vlug naar de deur, Leo wil meegaan maar Cecile knikt neen en verdwijnt.)
(Einde van het tweede bedrijf)
| |
Derde bedrijf.
Gezellige nette meisjeskamer van Cecile. Haardvuur, daarvoor een breede divan. Achter den divan staat een Japansch scherm; kleine stoeltjes en pouffs.
| |
Eerste tooneel.
Anna, daarna de dokter.
(Anna komt binnen en luistert even aan een zijdeur.)
Zou ze nog niet op zijn? Het is al over tweeën! maar ze heeft vannacht ook weer geen oog toegedaan - ik heb haar aldoor hooren loopen.... wat of dat mensch toch scheelt! Het is maar goed dat ze den dokter eens heeft laten halen.... ze eet compleet ook niks.... (ze klopt.)
Juffrouw, is u op? Weet u wel dat het over tweeën is, en dat u nog niets heeft gebruikt?
Komt u beneden, of zal ik u een kop bouillon boven brengen?
Ja, alsjeblieft maar hier.
Ja juffrouw. (Zij gaat naar de deur en komt daar dokter Perelberg tegen die juist binnen komt. Perelberg is een zwaar, goedhartig uitziend mensch die luid spreekt.)
O, meneer.... wil u een oogenblikje wachten, de juffrouw komt dadelijk.
Ja ja, ja ja, heel best.... toch niet erg ziek, je juffrouw?
Ik weet 't niet, meneer, de juffrouw klaagt niet gauw....
Zoo zoo.... Wil je de juffrouw eens waarschuwen dat ik er ben? (Hij hoest luidruchtig.)
(gaat naar de zijdeur).
Ja meneer.... (Cecile komt binnen.) O, daar is de juffrouw al! (af.)
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
Cecile, dokter Perelberg.
(Cecile is zeer bleek, draagt een elegante eenvoudige japon.)
Wel zoo, ben je daar, meisje? Hoe is 't, wat scheelt er aan? (beiden gaan zitten.)
Ik heb u maar eens laten roepen, omdat ik me zoo onwel voel. (Dr. Perelberg voelt de pols.) Ik slaap niet....
Zoo zoo.... ja - natuurlijk.... een beetje opgewonden, je hebt 't zeker heel druk gehad.... hoe maakt 't je aanstaande?
Niets dan opwinding, te veel visites gemaakt, te veel menschen ontvangen, je zenuwtjes zijn van streek, meisje.
Ja, dat voel ik ook, dokter en dat wordt er niet beter op nu ik al zoovele nachten wakker lig.
Ik zal je maar eerst wat opschrijven om vannacht eens lekker te slapen, en dan zullen we eens zien wat er daarna gedaan moet worden; ik denk dat je dan al veel beter zult zijn.... (Hij schrijft een recept.)
Dokter? Hoe gaat 't nu met uw vroeger patientje, freule v. Reijde?
Freule van Reyde?.... Vraag je daar al weer na?
Ja, laatst zei u me dat er wat beterschap kwam. Blijft 't vooruitgaan? Ik interesseer me erg voor haar, want ik heb haar als kind wel gekend.
Zoo, ken je haar van vroeger? Nu dan doet 't me dubbel pleizier je te kunnen vertellen dat er waarlijk álle hoop, gegronde hoop op herstel bestaat....
(met moeite).
Zoo waarlijk?.... Hè.... dat.... is gelukkig.... voor haar.... en.... ook voor haar ouders....
Ja zeker, dat is 't zeker! Ik had zoo'n gelukkige wending niet durven hopen. Het is pas de laatste dagen zooveel vooruitgegaan; ik heb het de familie zoo juist meegedeeld.... Je bent de eerste bulten de familie die het goede nieuws hoort, het zal je zeker ook wel veel pleizier doen?
Natuurlijk.... ja.... zeker....
Ja, dat is te begrijpen.... De menschen waren ook zóó gelukkig! Zij tobden er altijd over....
Dokter, hoe lang zou.... het nog duren eer freule van Reyde geheel beter is?
Dat is niet te zeggen, kind. Dat kan ik je niet vertellen, maar ik denk dat het niet lang meer zal duren eer zij weer thuis komt. Dat mogen wij ten minste hopen.
En.... zou zij voor goed kunnen herstellen?
Zeker, zeker, dat vertrouwen wij ten minste en dat geloof ik ook bepaald, dank zij haar krachtig en jong gestel en de sterker geworden zenuwen.... Nu meisje lief, ik sta eigenlijk mijn tijd te verpraten; adieu, hoor, neem nu vanavond één lepel, niet meer, en dan zullen we morgen eens zien hoe 't gaat. Wacht, wil ik dit receptje even voor je meenemen, ik rijd er toch langs?
O heel graag.... wat heeft u eigenlijk opgeschreven?
Chloraal... ja... ik geef 't anders niet graag, maar je bent nog al een verstandig meisje, daarom doe ik 't. Eén lepel.... denk er om.
Nu bonjour... tot morgen - adieu.
Adieu.... (Dr. Perelberg af.)
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Cecile alleen, dan Anna.
(Cecile gaat naar het vuur en huivert.) Zij wordt dus beter! (Zij bedekt de oogen met de hand. Er wordt geklopt.) Ja. (Anna komt binnen met een blad met een kop bouillon.)
Toe Anna, bouw eens een lekker vuurtje voor me - ik ben koud - ... een paar blokken en wat turven ook.... (zij drinkt haar bouillon. Anna is onderwijl bezig aan den haard.)
O, een driekante turf.... dat is een onverwacht bezoek!
Ja zeker. Misschien Mevrouw Benthof wel met Mevrouw d'r zoon.
Die wacht ik allebei, dus dat is geen onverwacht bezoek....
O dan komt er nog een derde.... U zal het zien, het komt altijd uit. (Er wordt gebeld.)
Dat zal Mevrouw zijn.... doe maar eens gauw open.... (Anna àf.)
(droomerig).
Een onverwacht bezoek?? (Zij staat op.) (Anna laat mevrouw Benthof binnen.)
| |
Vierde tooneel.
Cecile, Mevrouw Benthof.
(Mevr. Benthof is een 70 jarige dame met witte haren en een lief zacht gezicht.)
(Cecile droogt snel de oogen af.)
Dag mijn lieve kind;.... hoe is 't? Wat scheelt er aan? Verdriet? Wat zou je nu voor verdriet kunnen hebben?
(schuift een stoel aan).
Och.... 't was maar eventjes... treurige gedachten....
(gaat zitten).
Maar je moet geen treurige gedachten hebben.... wel foei.... heb je nu niet alles wat je gelukkig moet maken.... O kind.... die trappen! Wat zal ik blij zijn als jullie beidjes een gezellig huisje hebben, niet te ver uit mijn buurt, met een paar lieve kamers plain-pied, zoodat je oude moeder zoo makkelijk eens bij je in kan loopen.... O wees niet bang, ik zal je niet overloopen.... ik begrijp dat heel best.... maar zoo af en toe mag ik wel eens naar jullie komen kijken, niet waar? Zoo heel lang zal het ook niet meer duren....
Foei.... lieve mevrouw, dat mag u nooit zeggen....
Wel, dat is toch 's werelds loop: de oudjes gaan vóór, zoo behoort 't en zoo is 't goed ook. O, ik zal heel tevreden weggaan.... als ik weet dat jullie getrouwd zijn, dat mijn lieve jongen eindelijk gelukkig is;.... dan heb ik ook niets meer te verlangen....
(zachtjes).
O.... arm moedertje!....
Maar.... laat ik mijn boodschap nu niet vergeten: Leo wou je straks komen afhalen om samen naar nicht Henriette te gaan omdat je daar nog een visite moet maken. Hij hoopte dat 't je schikken zou. En dan.... heb ik hier nog iets (Zij haalt een pakje te voorschijn.) Ja.... je zult 't misschien wel een beetje kinderachtig van me vinden, maar ik heb toch zoo'n plezier om jullie huis in te richten, alsof 't nog voor me zelve was.... kijk eens, ik heb hier een paar staaltjes, - o ja, ik weet 't wel, we hebben nog den tijd, - maar ik zag 't goed ergens liggen, en ik vond 't zóó lief dat ik ze jou toch eens wou laten zien. Hè, wat zeg je van dit blauwe streepje? Snoezig hè?
Maar.... 't duurt nog een heelen tijd niet waar, eer.... wij trouwen....
Zoo heel lang toch niet meer? Waarom zou je nu zoo'n langen tijd geëngageerd blijven? Je kent elkaar al zoo lang.
(ontwijkend).
Het is toch zoo'n groote stap, zoo'n sprong in het duister....
Och mijn lieve kindje, dat is het altijd! Ik zeg altijd: vraag eerst je zelve goed af of je van elkaar houdt en of je met elkaar leven wilt, zooals de Engelschen zeggen: for better, for worse. En als je dat dan goed weet, bind dan een blind-
| |
| |
doek voor en spring.... op goed geluk in het groote onbekende. Loopt alles goed af, wees er dan dankbaar voor, maar beschouw 't noch als je recht, noch als iets dat van zelf spreekt. - Menschen die goed terecht gekomen zijn en beweren dat zij dat aan zich zelven te danken
Wat zeg je van dit blauwe streepje - Snoezig hè?
hebben, zijn grootsprekers; zij sprongen even goed luk-raak en kwamen toevallig op het fluweelen kussen terecht! Och, er springen er zoovelen met de beste voornemens, de knapste menschen met rijpe ervaring, die toch het kussen niet vinden, maar wel harde steenen....
(angstig).
O.... ik ben zoo bang voor de harde steenen....
(vroolijk).
Wel neen, wel neen.... jullie zult op fluweel springen.... o, dat weet ik nu al! Vooreerst jullie houdt zooveel van elkaar.... (Cecile kan haar tranen niet inhouden.) Wat is er? Wat heb je toch?
Ik.... och.... lieve mevrouw.... ik vrees zoo.... ik geloof dat dàt juist niet waar is....
| |
| |
Wàt niet? Dat jullie van elkaar houdt? Kom, wat is dat nu voor gekheid?
Mevrouw, zeg u mij eens, heel ernstig.... hoe vindt u Leo in den laatsten tijd?
Hoe ik hem vind? Hoe meen je dat?
Gelooft u dat hij zich gelukkig voelt?
Wel natuurlijk geloof ik dat. Hij uit zich niet, hij is stil van aard....
Hij is toch niet altijd stil geweest?
O.... heel vroeger misschien, maar de laatste jaren toch wel.
U bedoelt na.... het ongeluk van Tilly?
Ja.... ja dat heeft hij zich heel erg aangetrokken, dat heeft hem al vroeg stil en ernstig gemaakt.
Hij hield.... heel veel.... van haar, niet waar?
Ja.... zeker; maar kom.... je moet over die dingen nu niet denken; dat ligt achter jullie, dat behoort tot het verledene.
Mevrouw,.... het is heel erg wat ik zeggen ga.... maar ik moet 't uitspreken, .... 't drukt me te zwaar.... ik.... ik geloof, ik weet zeker dat Leo haar nog niet vergeten heeft.
(wat ongeduldig).
Och kind! Ga je je nu daarover naar maken.... Vergeten -, neen natuurlijk, vergeten doet men zoo iets niet.
Ik wil zeggen dat hij te veel aan haar denkt, te veel om ooit gelukkig met mij te worden. (Zij snikt met 't hoofd tegen Mevr. Benthof aan.)
(terneergeslagen).
Och hemel, daar heb je de treurigheid al weer! Ik was nu pas zoo blij dat alles in orde was, en nu begin je weer alles 't onderste boven te zetten. En voor een idee....
(opstaande).
O.... voor een idee!! Denkt u dan dat ik niet graag gelukkig zou worden.... eindelijk gelukkig na een heele jeugd vol verdriet? Denkt u dan dat ik ons mooi groot geluk zou bederven door me te kwellen met hersenschimmige onheilen? .... O.... neen.... ik weet 't maar al te zeker: Leo betreurt haar nog altijd.... en wat nog erger is: hij betreurt zijn verbroken woord! Hij heeft berouw over den stap die hij in een opgewonden oogenblik heeft gedaan; na de eerste dagen is hij gaan voelen dat hij verkeerd deed... Hij doet moeite om het mij niet te laten merken, maar ik ken hem te goed, ik zie 't toch! Ik raad zijn gedachten als hij zwijgend voor zich uit staart, ik hoor wat hij mij zou moeten zeggen, als hij met moeite enkele banale zinnen uitspreekt, ik lees het tusschen de regels als hij mij schrijft, altijd, altijd door.... hij betreurt het! (zij snikt hartstochtelijk.)
(meêgaande).
Maar Cecile.... kind....
(opkijkend).
Zeg nu toch.... heeft u dan ook niets gemerkt? Denk eens hoe vreemd, hoe stil hij soms is....
(peinzend).
Ja.... wel....
Niet waar? Zóó was hij toch niet vóór.... ons engagement?
Neen, och zie je, ik schreef veel vreemds juist dááraan toe, dat hij zoo van zijn geluk vervuld was.... Och, ik hoopte 't ook zoo, kind.
Arme lieve moeder, 't is zoo vreeselijk.
Maar.... ik neem 't nog maar niet zoo dadelijk aan.... je kan je heel goed vergissen, en je kan je licht zenuwachtig gemaakt hebben om niets. (Cecile schudt 't hoofd.) Ja, dat is toch heel goed mogelijk. Je moet nu ook vooral niets overijlds doen hoor....
Er is nog iets, wat ik u nog niet gezegd heb.
(angstig).
Och.... wat nu nog?
| |
| |
Ik sprak van morgen dokter Perelberg, en van hem hoorde ik zeer goede berichten over.... Tilly. - Ik weet niet of het voor ons goede tijding kan heeten.... Tilly wordt beter.... (Mevr. Benthof antwoordt niet; zij kijken elkaar ernstig zwijgend aan.) Ik zal dat.... zelve.... aan Leo zeggen.
Ja...., we zullen dan niet meer behoeven te twijfelen....
Je bent een flink meisje, Cecile.
Dat heb ik vroeg moeten leeren! (eenigen tijd stilte.)
(nadenkend).
Dat van... Mathilde... vind ik vreeselijk.... voor Leo; dat geeft natuurlijk nieuwen strijd en nieuwe moeilijkheden. (Met een beetje irritatie.) Als de dooden nu ook uit de graven gaan opstaan.... Och hemel, wat een zorgen weer, wat een zorgen! Alles ging nu zoo kalm en mooi, en nu begint de ellende weer opnieuw! (Ze pakt de staaltjes bij elkaar en bekijkt het blauwe.) Het was toch zoo beeldig, dat blauwtje! (Met een zucht bergt zij het op.) (Er wordt gebeld.) (Verschrikt.) O gut, kind, daar is Leo! Wat zullen we nu doen? Me dunkt je moest nu nog maar niets zeggen, hè? Laten we er eerst nog eens over nadenken; het nieuws zal hem erg aangrijpen.... en als hij nu toch al zoo terneergeslagen is.... mijn arme jongen!.... Zeg, vind je niet, Cecile?
Lief moedertje, ik beloof u, ik zal het heel zachtjes zeggen... ik zal heel voorzichtig zijn om hem niet meer pijn te doen dan noodig is; maar, u begrijpt wel dat zóó iets niet dagen lang als een onzichtbaar dreigend spook tusschen ons kan blijven... Ik zou mij toch verraden, al wilde ik 't niet.
Ja.... maar.... och gut, als je nu maar verstandig bent en bedenkt dat het volstrekt geen teeken van verminderde liefde voor jou is, als dit bericht hem erg doet ontstellen... heusch... hij... (Anna laat Leo binnen.)
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen. Leo Benthof.
(Leo gaat naar Cecile en kust haar even op het voorhoofd.) Dag Cissy, hoe gaat 't? Dag mama.... Vond je 't goed om naar nicht Henriette te gaan, Cecile, schikt 't je wel?
Ik heb nogal hoofdpijn vandaag, vind je morgen ook goed?
Zeker, ik heb morgenmiddag ook geen dienst. - Ga je dan nog wat mee wandelen?
Eigenlijk blijf ik liever thuis.... en ik zou je graag even spreken zoo meteen....
Spreken?.... Is er wat? (Mevrouw Benthof staat op.) Gaat u al weg, mama? (Hij staat ook op.)
Ja jongenlief, maar blijf jij nog een oogenblik hier.... ik zie wel dat Cissy je alleen wil spreken. Ik moet hier in de buurt toch bij mevrouw van Dam zijn, kom je mij dan strakjes daar afhalen?
Dag kinderen! (tot Cecile zachtjes.) Denk er om kind, wees kalm en.... doe hem geen verdriet door een haastig woord misschien....! Ik zal op hem wachten, dat is beter dan dat hij er alleen mee blijft rondloopen.... Nu.... adieu....
Dag lieve mevrouw! Adieu!
Tot straks dan.... wacht, ik zal u even uitlaten.
Neen, neen, Anna is daar.... blijf boven.... adieu. (Mevr. Benthof af.)
| |
[Zesde tooneel]
Cecile, Leo.
Het is toch niet erg, hoop ik, je hoofdpijn?
Ik heb geen hoofdpijn, Leo, al voel
| |
| |
ik mij ziek en gebroken door al de slapelooze nachten van dezen laatsten tijd.
Slapelooze nachten? En je hebt mij daar nooit iets van gezegd! Hoe komt 't dat je niet slaapt?
Omdat een vreeselijke vraag mij dag en nacht gekweld heeft, omdat ik geen rust had eer ik het antwoord daarop had gevonden....
(invallend).
Wat bedoel je? Welke vraag kwelt je?
En.... nu ik het weet doet het niet minder pijn!
Ik heb mij afgevraagd waarom je.... niet gelukkig bent....
Maar kind, hoe kom je tot dien twijfel, ik ben....
(snel).
Zeg het niet! Zeg niet weer dingen waarover je later spijt hebt!
Neen, o god, zeg niet dat je gelukkig bent, want 't is niet waar! Je hebt moeite gedaan om 't mij niet te laten merken, maar denk je dat ik zoo iets niet voel? O, in alles, Leo, in al je woorden, in je heele zijn tegenwoordig. Het is nu alles zoo helder en duidelijk voor me geworden; ik begrijp zoo goed wat er in je omgaat, hoe 't verledene je nog vasthoudt, hoe je in opstand tegen je zelven bent gekomen, - hoe je je verbroken woord betreurt!
Neen.... neen.... ik verzeker je dat je je vergist! O, misschien ben ik wel eens stil, afgetrokken, en dwalen mijn gedachten ver weg.... Maar is dat niet heel natuurlijk, als je weet wat er in mijn leven gebeurd is? Spreekt 't niet van zelf dat sommige donkere herinneringen af en toe voor me oprijzen? Dat ik soms met weemoed aan dat ongelukkige kind denk, zooals aan een doode?
(zacht),
Zij is niet dood....
Is het niet hetzelfde.... voor ons?
Neen.... want zij kan weer terugkomen.
Neen Cissy, dat is bijna onmogelijk.
(zacht).
Het is wel mogelijk.... (Zij wendt haar hoofd af.)
Neen.... (naar haar kijkende, snel.) Wat is er?! Cecile?! (haar dwingend hem aan te zien.) Wat heb je.... je weet iets? God, zeg het dan.... weet je iets.... van.... van haar?....
.... Tilly wordt beter....
(snel).
Van haar dokter? Heb je dien dan gesproken?
(met moeite).
Neen, ik vroeg dokter Perelberg naar haar.... die had juist berichten van den directeur. Hij vertelde mij dat zij beter wordt, dat er zoo'n onverwacht gelukkige wending in haar toestand is gekomen en.... en.... de familie weet 't ook pas sinds van morgen....
God.... ik.... kan 't haast niet gelooven! Tilly weer beter; voor goed? Zeg, zei de dokter dat ze voor goed hersteld zou zijn?
Ja.... dat vertrouwde hij.... omdat zij jong en sterk is.... en dan.... na de behandeling....
.... Ik kan 't me nog niet indenken! Die vroolijke kleine Tilly weer zooals anderen.... weer zooals vroeger!....
(voor zich starende).
.... Daar gaat 't.... O.... god... daar gaat 't weg.... alles zinkt weg.
| |
| |
God.... zij weer beter! Dat vroolijke kleine ding! Zoo vroolijk kon ze zijn... en zoo kinderlijk soms.... Wat kon ze heerlijk lachen, zoo'n zonnetje in huis! (zich latende meesleepen door zijn herinnering.) En altijd vol grappen!... God ja, zooals dien keer toen zij zich in het hooge koren verstopt had.... niemand kon haar vinden, we hadden allemaal loopen zoeken.... eindelijk, ja, daar zat zij! Haar haren los om haar gezichtje hangend... dat kindergezichtje.... één en al liefde zooals 't me daar aankeek... (Plotseling houdt Leo op, hij gaat naar Cecile toe, valt op de knieën en neemt haar hand.) O god, Cecile, vergeef me, vergeef me! (Hij legt 't hoofd op haar knie en snikt hartstochtelijk.)
(kalm weemoedig met de hand over zijn hoofd streelend).
Arme jongen.... je moet niet zoo bedroefd zijn.... het is je schuld niet, niet waar? Het is sterker dan jij, je kunt er niet tegen op. Je moet er ook niet langer tegen willen vechten.... je bent vrij.... Leo.... ik geef je je woord terug....
(opstaande).
Ik vrij? Neen Cecile, ik wil mijn woord niet terugnemen.... denk je dat ik jou alleen zou laten?
Ik zou al héél arm moeten zijn, om die aalmoes aan te nemen....
O.... Cissy....! Dat mag je niet zeggen!
Dat zou het toch zijn! En het zou toch immers onmogelijk wezen! Denk je dat ik dat zou kunnen dragen? En denk je dat jij 't zou kunnen? Ons leven zou een voortdurende kwelling zijn, een onzinnig jagen naar geluk, terwijl we beiden zouden weten dat 't voor ons onbereikbaar is!
Neen Cecile, wij moeten gelukkig willen zijn en dan kan het ook.
O dring je dat toch niet op!
(in de rede vallend).
Durf de waarheid toch onder de oogen zien!.... (bitter) Heb je niet zelf gezegd: geen recht ter wereld kan liefde eischen.... waar zij niet is! Bovendien, nu zij beter wordt, heeft ze ook recht op je, op je woord....
Ik heb je immers gezegd dat ik met haar gebroken heb. Als.... zij thuis komt, zal.... zal de familie (hij hapert van aandoening) het haar moeten.... zeggen.... (Hij doet zich geweld aan om ferm te worden.) Ik.... moet er aan wennen, zie je.... ik zal.... als ik wìl.... en ik wìl, met jou....
Neen Leo, je hebt nu medelijden met me en daarom wil je.... meer beloven... (zacht) dan... je houden kan. Maar ìk kan 't niet doen en ik.... wìl 't ook niet....
(zijn pet nemend).
En ìk zweer je dat ik, zoolang jìj mijn woord hebt, Tilly niet terug zal zien. Ik reken mij aan jou verbonden.... ik zal op je wachten. Nu zal ik je toonen dat ik sterk kan zijn als ik wil....
Sterk?!! Als het te laat is!!
Neen, Cissy, 't is niet te laat! Ik wacht op je, denk er om! Adieu! (Cecile geeft hem zwijgend beide handen.) Antwoord je me niets? Heb je me niets meer te zeggen?
(heel zacht).
.... Adieu.... adieu.... (Leo gaat naar de deur, staat daar even en komt weer terug.)
(dringend).
Geloof je me niet?
(weemoedig).
O zéker.... (ze streelt zijn hand) (zachtjes) mijn àlles, mijn illusie....
(kust haar de hand).
Tot weerziens Cissy.... tot weerziens!
(af.)
| |
Zevende tooneel.
Cecile, daarna Anna, dan weer Cecile alléén.
Tot weerziens!!! (Zij drukt snikkend het hoofd tegen het kussen van den divan.) Neen nooit, nooit zal ik je meer zien, mijn liefste, mijn alles!! Nooit meer je lief gezicht, nooit meer!! nooit meer, o god, o god! Ik sta je beiden immers
| |
| |
in den weg! Ik kan je nu toch nooit meer gelukkig maken.... ik kan alleen nog voor je dood gaan om je vrij te
.... mijn alles.... mijn illusie....
maken.... Dat is het beste, het laatste wat ik voor jou doen kan. Ik kàn ook niet meer.... zonder jòu niet!! (ze neemt een portret van Leo.) Ik wil je nog ééns zien.... zooals je was.... toen je toch van mij was, van mij alléén.... (Er wordt geklopt.) Ja. (Anna komt binnen met een doos (postpakket) en een apothekersfleschje, dat ze op tafel neerzet). (Cecile kijkt even naar 't fleschje.)
| |
| |
Juffrouw, dit is daareven voor u van het spoor gebracht; ik wachtte maar even met 't binnen te brengen omdat u visite hadt.... Och juffrouw, wat ziet u bleek!
(neemt de doos aan).
Ja? Ik zal van avond ook maar vroeg naar bed gaan,... ik kom niet dineeren.
En niets boven brengen, geen thee ook?
Neen dankje; als ik iets hebben wil zal ik wel bellen. Overigens heb ik niets meer noodig. Laat me morgen maar weer lang slapen....
Ja juffrouw, ik hoop dat u goed zal slapen; beterschap juffrouw.
(alleen).
(Zij sluit de deur af.) Uit Nice? O, van Alida.... och dat is toch aardig van haar! (Ze maakt de doos open.) O....! Bloemen! Wat een heerlijke boel bloemen! Hoe heerlijk! O.... als Lida eens wist hoèveel goed zij er mij mee doet! (Zij haalt een handvol witte bloemen uit de doos en ook een brief.) Ja, van Lida.... (lezende) ‘Ben je soms boos op me, omdat je me niet hebt geschreven toen je engagement publiek was? Ik hoorde 't van Eva.... Ik hoop dat deze bloemen als je eerste bruidsbloemen je welkom zullen zijn’.... (droomend). ... Bruidsbloemen.... (Zij staat op en legt een handvol bloemtakken op het divankussen.) Mij daarin begraven.... en nooit meer wakker worden!! (Ze schenkt den inhoud van het fleschje in een glas.) Inslapen.... en geen verdriet meer voelen.... (Zij drinkt 't uit. Ze legt al de bloemen op het kussen, neemt de laatste in de hand en gaat op den divan zitten.) Witte bloemen, mijn bruidsbloemen... Leo... (Zij legt haar hoofd tegen het kussen. Het scherm valt.)
EINDE.
|
|