Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |
I.
Ik heb gevonden, waar mijn hart naar zocht:
Een man, dien 'k hoogacht en bemin. -
O, mocht
Ik fluist'rend tot hem spreken van mijn trouw!
Maar 'k ben gedoemd tot wachten: ik ben vrouw!
'k Wou in zijn arm mij leggen als een kind,
En peinzend staren in zijn oog.
't Verblindt
Mij soms, wanneer 't van vuur en hartstocht gloeit
Toch houdt het vaker mij door zachter glans geboeid.
Ik wou de wang hem koozend streelen, lauw
Mijn lippen leggen, op zijn lippen;
'k Wou
Zijn kussen duiz'lend drinken.
Maar ik moet
Geduldig wachten, of 't me ook sterven doet.
| |
IIDe tijd snelt om, -
Ik wacht reeds zoo lang!
Mijn hoop verglom, -
Mijn hart klopt zoo bang!
Hij sprak het nog niet, dat woordeken - zoet,
Dat smachten en hopen en vreezen mij doet.
| |
[pagina 626]
| |
En toch, het zong
Mij reeds lang in 't oor!
En toch, het drong
In het hart mij door!
'k Sprak 't zacht in mij zelf - het klonk mij zoo schoon!
Het glansde mijn oog en het tintte mijn koon!
‘Mijn lief, die 'k min’, -
O, Hemelmuziek,
Dring de ziel mij in
Als op eng'lenwiek!
Dat ik het mocht hooren, het woordeken - zoet,
Dat zoo lang reeds mij smachten en blozen doet!
| |
III.Nu is het gekomen! - Niets heeft hij gezegd;
Zacht heeft hij mijn hoofd op zijn schouder gelegd,
Zijn arm om mij heen - zoo voorzichtig, zoo blij!
Het is in de maand van de min, in den Mei!
Hij heeft mij gekust - o, zoo heerlijk, zoo lang!
Een kus in mijn hals, op mijn oog, op mijn wang!
En toen hij mijn lippen vond, voelden wij 't bei:
Het was in de maand van de min, in den Mei!
‘De vriendschap slechts duurt, maar de hartstocht vergaat’
Zóó zeggen de wijzen met spottend gelaat. -
Het zij! - Ik beklaag, wie nooit juichte als wij:
‘Hoe zoet is de maand van de min, is de Mei!’
|
|