tot één knaap, maar met groot verschil van uiterlijke omstandigheden. Het vreemde kind heet nu Windekind, gaat met Johannes ook uit vliegen, maar dan komt iets geheel anders. De kleine Johannes ziet eene krekelschool, bezoekt een konijnenhol, en woont daarbinnen een bal van glimwormen, vleermuizen, ratten, padden en kikvorschen, in tegenwoordigheid van den Elfenkoning Oberon, bij. Hier wordt terstond een groot verschil zichtbaar. Hoffmann ziet de natuur alleen in een rooskleurig waas van poëtische sentimentaliteit, Van Eeden werpt een humoristischen blik op de natuur - en toont zijne botanische en entomologische kennis.
Bij Hoffmann ontmoetten Felix en Christlieb het vreemde kind een en ander maal. Zij leeren de taal van bloemen, boomen en beken. Iets dergelijks leert de Kleine Johannes van Windekind. Bij Hoffmann vliegen Felix en Christlieb met het vreemde kind in den glans van het avondrood, en tusschen de schitterende wolken zien zij kasteelen van louter robijnen en edelgesteenten. De kleine Johannes ziet aan het strand der zee telkens een wolkengrot, waaruit purperen stralen schieten
Maar den kleinen Johannes gebeuren ook geheel andere dingen. Van koning Oberon heeft hij een gouden sleuteltje gekregen, dat op een gouden kastje zal passen - schoon de plaats, waar dit zich bevindt, onbekend is. Johannes past nu niet best op ter school, wordt door eene muis vertroost, en begraaft met behulp van Windekind het gouden sleuteltje onder eene duinroos.
Van dat alles geen spoor bij Hoffmann. Felix en Christlieb vragen het vreemde kind naar zijn naam en afkomst, en vernemen, dat hij de zoon is van eene Fee, die in een kristallen paleis woont, en eene groote vriendin van kinderen is. Zij geeft heerlijke kinderfeesten, zij spant een regenboog voor de kinderen uit, om er op te klauteren, en laat ze op goudfazanten door de lucht vliegen. Zoodra de Fee haar troon bestijgt, spelen geesten op gouden harpen en kristallen cymbalen - een koor van zangers verrukt aller ooren, het zijn purperen vogels grooter dan adelaren. Maar er zijn ook minder verrukkelijke dingen in dit Feeënkoninkrijk. Er was daar voor jaren een vreemde geest, die zich Pepasilio noemde, en beweerde een groot geleerde te zijn, maar weldra bleek een vijand der kinderen te wezen. Hij bedierf de kinderfeesten, hij bleef aan den staart der fazanten hangen, zoodat zij niet konden vliegen - hij trok de kinderen bij de beenen, als ze op rozestruiken klommen. Hij bezoedelde het paleis, den regenboog, de bloemen met een ellendig zwart gift. Weldra bleek het, dat hij de booze Gnomenkoning Pepser was. De Fee verbande hem uit haar rijk. Maar hij wreekt zich door het vreemde kind in allerlei gestalten te vervolgen.
De kleine Johannes beleeft andere avonturen, maar vliegt evenals Felix en Christlieb met duiven naar Windekind (bl. 47). Johannes profiteert van de entomologische kennis zijns geestelijken vaders, en bezoekt een mierennest Daarna komt hij met Windekind te midden van eene christelijk-historische meeting - een edit Nederlandsch détail - vervolgens besluit hij bij Windekind te blijven, die hem de taal van vlinders en vogelen geleerd heeft, even als het vreemde kind dit deed voor Felix en Christlieb. Johannes leert echter van Windekind een geheel andere leer, dan de Duitsche kinderen van hun leermeester in het