| |
| |
| |
Een bezoek aan Kimberley en de diamantmijnen.
Door Mr. W.A. Baron van Ittersum.
Na een tocht van ruim 40 uren in een rammelenden trein, door een volkomen schaduwloos land en onder een verzengende zon, welker stralen op den roodachtig geelen grond scherp terugkaatsten kwamen wij eindelijk te Kimberley aan, wel eenige uren te laat, maar dat verwonderde ons niet, gedachtig aan den geruimen tijd, dien wij aan de meeste stations hadden stilgestaan.
Het was ongeveer 2 uur 's namiddags, het warmste gedeelte van den dag. Op het perron van het station, dat gelukkig overdekt was, heerschte echter eene tamelijke koelte.
Geholpen door eenige Kaffers gelukte het ons weldra onze bagage bij elkander te krijgen en een wagen te bemachtigen, die de kisten naar het hôtel zoude brengen. Daarna namen wij een rijtuig, dat ons tegen den niet geringen prijs van 2 Sh. naar onze bestemming, Queen's Hôtel, bracht. Het kostte ons wel eenige moeite aldaar onder dak te komen, maar na lang praten werd ons in een bijgebouwtje een kamer aangewezen. Wij hadden reeds voldoende kennis gemaakt met de Zuid-Afrikaansche hôtels om niet veel te verwachten en verwonderden ons dan ook niet, toen wij bevonden dat het meubilair der kamer bestond uit 2 eenvoudige ijzeren ledikanten, 1 kleine waschtafel en 1 stoel. Daar er geen andere kamer beschikbaar was, moesten wij ons echter behelpen. Overigens viel het hôtel bij nadere kennismaking zeer mede. Behalve eene ruime, nette eetzaal, was er eene groote, fraaie conversatiezaal met ruime balkons. Dergelijke weelde zouden wij verder in Zuid-Afrika niet veel meer genieten.
Na een bad genomen te hebben, dat ons na al die stof en hitte van de reis zeer verkwikte, begonnen wij een verkenningstocht in de stad.
| |
| |
Het was ongeveer 23 jaar geleden, sedert in deze streken een struisvogel-jager den eersten diamant vond. Deze woog 22½ karaat en werd aan den Gouverneur der kaapkolonie voor £500 verkocht. Eenigen tijd later vond een kaffer een grooten diamant: ‘The Star of Africa’. Na in Amsterdam geslepen te zijn, werd deze steen aan graaf Dudley verkocht voor £25000. Het spreekt vanzelf, dat dergelijke vondsten weldra een zwerm gelukzoekers naar deze streken lokte. Zoo ontstond weldra een stad, die echter voorloopig slechts uit tenten bestond. De grond bleek buitengewoon rijk aan diamanten te zijn. Groote
Queen's-Hotel te Kimberley.
fortuinen werden in dien tijd verdiend - en dikwijls even spoedig weer verloren.
Maar niet alleen gelukzoekers werden door dezen rijkdom gelokt. Engeland zag met leede oogen het geluk van den Oranje Vrijstaat, tot wiens gebied deze streek behoorde, aan, en zon al spoedig op middelen om dezen buit machtig te worden.
Een der opperhoofden der Griqua's, de hier wonende volksstam, Waterboer genaamd, beweerde recht op deze landstreek te hebben. Vóór de onafhankelijkheidsverklaring van den Oranje Vrijstaat, in 1854, waren deze rechten door Engeland steeds ontkend. Thans echter wist de Regeering te bewerken, dat hij zijne vermeende rechten aan Engeland afstond.
Op grond van deze rechten verscheen in het kamp der diamantdelvers op
| |
| |
zekeren dag een troepje Engelsche politie-agenten, die de vlag van den Oranje Vrijstaat naar beneden haalden en in de plaats daarvan de Engelsche standaard heeschen, Griqualand-West was geanexeerd. Dit geschiedde in 1871. Het hielp niets, dat de Volksraad van den Vrijstaat den 13den December d.a.v. een protest daartegen uitvaardigde. De groote natie bekommerde zich weinig om dergelijke tegenspartelingen van een kleinen nabuur. Dat men echter zelf de rechten van Waterboer voor niet volkomen onbetwistbaar hield, bewijst het feit, dat Engeland eindigde met aan den Vrijstaat eene vergoeding van £90 000 uit te betalen.
De Regeering begon dadelijk met te organiseeren. Dat alles nog in een zeer primitieven toestand was, kan hieruit blijken, dat de eerste gevangenis te Kimberley bestond uit een grooten boom, van welks top de Engelsche vlag woei. De gevangenen werden aan den stam met kettingen vastgelegd.
Thans is Kimberley een flinke stad, uit een Zuid-Afrikaansch oogpunt althans.
De straten zijn niet geplaveid en daardoor zeer oneffen en vol scherpe rotskanten. Op onze wandeling door de stad viel ons het verbazend aantal schoenwinkels op. Misschien staat dit in verband met het gemis aan behoorlijk plaveisel. Gelukkig zijn de hoofdstraten voorzien van trottoirs, gevormd door groote, vierkante, platte steenen. De meeste huizen zijn van veranda's voorzien, waardoor in de straten eene gallerij gevormd wordt, die in dit warme klimaat goede diensten doet.
De huizen zijn meestal eenvoudig van gegalvaniseerd golvend plaatijzer gebouwd. Slechts hier en daar ziet men steenen woningen; de grootere winkels zijn echter bijna alle van steen. Het gegalvaniseerd ijzer wordt in de zoogenaamde: ‘General stores’, eene soort van tokos, bij de vierkante voet verkocht. Het eenvoudigste huis wordt zoodoende nog tamelijk duur. Daar de brandende zon de temperatuur in zulk een ijzeren huis onhoudbaar zoude maken, worden de wanden meestal dubbel opgetrokken, met eene ruimte tusschen beide. Deze wordt dan gewoonlijk aangevuld met in de zon gebakken steenen. Van deze ‘sunburned stones’ worden ook huizen gebouwd. Zij zijn zeer zacht en bros. De muren moeten dan ook tamelijk dik zijn om het gewicht van het dak te kunnen dragen. Dit dak is altijd van ijzer en steekt aan alle zijden zoover mogelijk uit. Behalve dat dit de temperatuur in het huis vermindert heeft dit een nog grooter practisch nut. De zachte, in de zon gebakken steen is namelijk niet tegen de sterke stortregens bestand en zoude zonder die breede daken in een enkele bui geheel afspoelen. Op verscheidene plaatsen zagen wij overblijfselen van huizen, die aan het neervallende water geen weerstand hebbende kunnen bieden, als sneeuwpoppen voor den zon, gesmolten waren.
Onze wandeling bracht ons op het marktveld, een groot vierkant plein, dat, evenmin als de straten in Kimberley geplaveid is. Hier wachtte ons een zeer belangwekkend schouwspel. Van verscheidene mijlen in den omtrek komen
| |
| |
de boeren hierheen om hunne inkoopen te doen en hunne waren, welke hoofdzakelijk bestaan uit mielies, d.i. maïs, en haver aan den man te brengen. Voor het eerst zagen wij hier de vermaarde Afrikaansche ossenwagens. Deze zijn zeer lang, zonder opstaande zijden, en gewoonlijk slechts voor een klein gedeelte met eene huif overdekt. Dit overdekte gedeelte dient dan tevens tot nachtverblijf voor den boer.
Een dissel is er niet; de ossen trekken door middel van een zeer eenvoudig juk over de schoft aan een ketting, die met een haak aan den wagen verbonden is. Het aantal ossen wisselt af naarmate van den meer of minder zwaren weg. Het grootste aantal is 24. Minder dan 8 ziet men zelden. De ossen zelve zijn zwaar en breed gebouwd met prachtige, wijd uitstekende horens, ongeveer zooals hun Italiaansche broeders. In Barberton zag ik later een stel, dat van uiteinde tot uiteinde meer dan 2 M. lang was.
De trekossen moeten, alvorens dienst te kunnen doen, gedresseerd worden. Is hunne opvoeding voltooid, dan noemt men ze: ‘geleerde ossen.’ Vooral voor het voor- en achterspan is de dressuur van groot belang. Het voorspan n.l. om in het spoor te blijven, wat vooral bij het doortrekken van eene rivier niet altijd gemakkelijk is; het achterspan om bij het afdalen van hellingen den zwaren wagen tegen te houden, daar de rem dan meestal onvoldoende is. Waar de ossen in hun plicht te kort schieten is de drijver daar om hen er aan te herinneren. Met zijn 5 à 6 M. lange zweep zit hij voor op den wagen of loopt er naast en weet altijd juist het beest te treffen, waarop hij het gemunt heeft. Zijne vaardigheid met deze zweep grenst aan het ongeloofelijke. Le Vaillant verhaalt in zijne: ‘Reize in den Binnenlanden van Afrika (1781),’ hoe hij eens met een Boer op jacht zijnde, deze hem tusschen eenige op korten afstand zittende vogels liet uitkiezen welke hij hebben wilde en deze daarop met zijn zweep doodsloeg. Van jongs af leeren de Boeren de zweep hanteeren en er zijn er, die op een aanzienlijken afstand een klein steentje met de punt hunner zweep wegslaan.
Behalve hiermede moedigt de drijver zijne beesten aan met de stem. Hij kent ze allen bij name en met een vervaarlijk krijschend geluid geeft hij zijne bevelen. Om ze tot stilstand te krijgen schreeuwt hij op langgerekten toon: Anao! Reeds op grooten afstand hoort men dit schreeuwen en merkt daardoor en door het klappen met de zweep het naderen van een ossenwagen.
Bij elken wagen behoort voorts een Kaffer of Hottentot. In de steden moet deze het voorspan leiden. Staat de wagen stil, dan ziet men hem met den riem die om de horens van het voorspan gebonden is in de hand als een aap neergehurkt op den grond zitten. Ook bij het doortrekken van een rivier loopt hij vooraan en zorgt, dat het voorspan in het spoor blijft.
Op het marktplein wordt op bepaalde dagen in de week verkooping gehouden van de meest verschillende voorwerpen. Het gelijkt dan een Indische toko in de open lucht. Behalve van paarden, muildieren, ezels en ossen,
| |
| |
kan men zich hier van alle soorten van voertuigen voorzien. Ook zoude een jong gehuwd paar zich hier op de markt volkomen in zijn huishouding kunnen zetten. Stoelen en tafels, ledikanten, spiegels, batterie de cuisine, tapijten en gordijnen, alles wat men in dit opzicht maar verlangen kan vindt men er bijeen. Ornementen, geweeren, conserven en pistolen liggen broederlijk naast elkander. Iets verder ziet men op lange schragen oude boeken en glaswerk.
In Pretoria zag ik zelfs eens op een ossenkar een linnen huisje, twee kamers groot, dat deftig het plein op kwam rijden om aan den meestbiedende verkocht te worden. De handel op de markt geschiedt daar n.l. van
Markt te Kimberley.
de meeste zaken, zooals hier te land op een verkoophuis, door tusschenkomst van een vendumeester.
Op het marktplein staan de meeste openbare gebouwen. Het gouvernementshuis maakt een flinken indruk en is geheel van steen opgetrokken, twee verdiepingen hoog met een toren in het midden. Het post- en telegraafkantoor dateert nog uit de dagen, dat de hersenen der bewoners voor geen andere indrukken dan voor die van diamanten vatbaar waren, waardoor dan ook aan woningen noch aan publieke gebouwen meer zorg werd besteed dan hoog noodig was.
| |
| |
Al voortwandelende zagen wij plotseling voor onze voeten een ontzagwekkende, diepe put. Het is de Kimberley-mine, de oudste der diamantmijnen en tevens het grootste gat, dat ooit door menschenhanden in den aardbodem gegraven is. De bodem ligt op 500 Eng. voeten beneden den beganen grond. De wanden van deze verbazende put zijn op vele plaatsen zoo stijl, dat men ze met paalwerk en zakken zand heeft moeten ondersteunen om het instorten te voorkomen, hetgeen niet belet, dat voortdurend grootere en kleinere aardverschuivingen plaats hebben. Eenige dagen na ons verblijf stortte aan de stadkant een groot gedeelte naar omlaag, in den val eenige huizen medeslepend. - Bij gebrek aan een gids moesten wij ons nu tevreden stellen met wat wij zagen; later zouden wij wel meer van de diamantmijnen te zien en te hooren krijgen. Voorloopig dus zagen wij slechts eene diepe put, waaruit langs een gedeelte van den wand een geel-witte damp opstijgt. Deze damp is sterker of zwakker naarmate van de weersgesteldheid. Na regen n.l. stijgen dikke rookwolken op. Men vermoedt dat dit verschijnsel van vulkanischen oorsprong is.
Na onze wandeling smaakte ons het diner in de groote, frische eetzaal van het hôtel goed, vooral daar onze verwachtingen op dit punt niet bijzonder hoog gespannen waren, na hetgeen wij in de Kaapstadsche hôtels te genieten hadden gehad.
Tegen acht uur begaven wij ons in gezelschap van een jong advocaat en zijne vrouw, aan wie wij introductiebrieven hadden, naar een publiek park ‘the Pirates Ground’, waar bij gunstig weder de vermakelijkheden van Kimberley plaats vinden. Tegenover eene tribune was in de open lucht een vrij primitief tooneeltje opgeslagen. De vloer daarvan was gevormd door een 100-tal tafeltjes op en naast elkander te plaatsen. Veel ruimte was er dus niet, maar toch was het effect beter dan wij verwacht hadden. Eene Engelsche troep speelde met veel opgewektheid niet onverdienstelijk Sullivan's ‘Micado’, waarbij de zangers door eene piano werden begeleid. Men moet zich maar weten te behelpen en het publiek, dat van deze waarheid doordrongen was, was dan ook zeer dankbaar.
Ofschoon het over dag zeer warm was geweest koelde de temperatuur 's avonds zeer af, zoodat wij blijde waren een jas bij ons te hebben.
8 Maart.
Gewapend met een toegangsbewijs, dat wij door de vriendelijke bemoeiingen van een onzer nieuwe kennissen machtig geworden waren, meldden wij ons heden ochtend aan den ingang van de terreinen der diamantmijnen van de ‘de Beers Company’ aan.
De poort doorgaande bevonden wij ons in de ‘Compound’ d.i. de verblijfplaats der Kafferwerklieden. Het is een groot, vierkant plein, aan de vier zijden geheel ingesloten door de woningen der Kaffers, winkels en de bureaux der directie. Verder vindt men er nog eene gevangenis, een hospitaal en de woningen der blanke opzichters.
| |
| |
In deze ruimte wonen ongeveer 2800 Kaffers. Zoolang hun contract met de Maatschappij loopt, d.i. van 4 tot 6 maanden, zijn zij van alle verkeer met de buitenwereld afgesloten. Gedurende dien tijd staan zij onder scherp toezicht. Bij gedeelten wisselen zij elkander in de mijnen af en telkens wanneer zij, na verloop der werkuren, in de Compound terug komen, worden zij geheel onderzocht, om te zien of zij ook ergens diamanten verborgen hebben. Rondom de Compound staan dag en nacht schildwachten en des nachts wordt het geheele terrein, zoowel binnen als buiten de muren, electrisch verlicht.
Is het contract afgeloopen, dan mogen zij de Compound niet verlaten,
Kafferverblijf (Compound) aan de ‘de Beers-mijnen.’
alvorens weder een nauwkeurig onderzoek te hebben ondergaan.
Niettegenstaande deze strenge maatregelen, die voor een deel ook op de blanke beambten van toepassing zijn, wordt er verbazend veel gestolen. De Maatschappij komt dit op een verlies van ongeveer 30 pCt. der gevonden steenen te staan. Wel wordt deze diefstal door de wet zeer zwaar, n.l. met dwangarbeid aan de havenwerken te Kaapstad gestraft, maar de nabijheid der Vrijstaatsche grenzen, waar eene dergelijke wet niet bestaat, maakt, dat de dief gemakkelijk in veiligheid komt, alvorens de diefstal ontdekt wordt.
Volgens genoemde wet wordt ieder, die in het bezit wordt gevonden van een diamant, zonder te kunnen bewijzen, dat deze van een gepatenteerden diamanthandelaar afkomstig is, vervolgt als: ‘illicit diamond buyer’. Het volk heeft deze wel wat lange betiteling, die nog al dikwijls toegepast kan worden, verkort tot de letters I.D.B.
| |
| |
In het algemeen is men het er niet zeer over eens of deze wet eene goede werking heeft, dan niet. Het feit dat ongeveer 30 pCt. der gevonden diamanten gestolen wordt, zoude wel eenigszins aan hare doelmatigheid kunnen doen twijfelen. Evenwel kan men niet zeggen, dat bij de Vrijstaatsche diamantmijnen, die niet onder de heerschappij van zulk eene strenge wet staan, de diamantdiefstal zooveel menigvuldiger voorkomt dan in de Kaapkolonie. Het is echter moeielijk te zeggen wat het gevolg van eene eventueele opheffing van deze wet zoude zijn, want zooals dikwijls, is ook hier het spreekwoord waarheid, dat men den grooten dief laat loopen, maar den kleinen ophangt.
Het was een zeer eigenaardig en schilderachtig gezicht in deze tamelijk beperkte ruimte een paar duizend Kaffers als mieren door elkander te zien krioelen. De kleeding van de meesten, voor het geval dat zij er eenige op na hielden, bestond uitsluitend uit een veelkleurigen wollen deken, om de schouders geslagen. Enkelen hadden afgedragen kleederen van Europeanen weten machtig te worden, waarin zij er in hunne oogen veel voornamer dan hunne makkers uitzagen. Er waren hier verschillende stammen vertegenwoordigd. Bijna zonder uitzondering waren het prachtig gebouwde menschen. Velen zouden een beeldhouwer tot model hebben kunnen dienen.
Wij bezochten enkele woningen, alsmede het hospitaal. De woningen, vierkante vertrekken, zonder eenig meubel, zagen er zonder uitzondering smerig uit, en de geheele ruimte was doordrongen van de onaangename, scherpe lucht, die de Kaffer steeds bij zich heeft. Voornamelijk is deze lucht het gevolg van het vet waarmede hij zijn huid insmeert, ten einde deze beter tegen de felle zonnestralen bestand te doen zijn. In het begin deed deze lucht onze reukorganen zoo onaangenaam aan, dat wij, indien wij op straat een Kaffer tegen kwamen, hem een eind uit den weg gingen. Echter, men gewent aan alles, en op het laatst hinderde het ons bijna niet meer. Het eigenaardige is, dat de Kaffer van zijn kant beweert, dat de blanke een voor hem onaangename lucht heeft.
Het hospitaal is zeer zindelijk en netjes. De zieken liggen op kribben en schijnen eene goede behandeling te genieten.
De woningen dienen bijna uitsluitend tot slapen. De Kaffer leeft verder in de open lucht. Daar kookt hij zijne levensmiddelen, hoofdzakelijk bestaande uit maismeel, dat hij in de winkels koopt, en daar houdt bij zijne maaltijden. Behalve levensmiddelen kunnen de Kaffers zich bovendien allerlei andere zaken verschaffen. Er is echter één artikel dat in de Compound verboden waar is, n.l. speelkaarten. Onder vele andere ondeugden hebben de Kaffers van de blanken eene groote liefde voor het spel overgenomen. Niettegenstaande dit verbod weten zij toch kaarten machtig te worden en het is geen zeldzaamheid, dat zij na volbrachten diensttijd hun geheele loon verspeeld hebben. Dit loon is niet gering, daar zij tot 5 Sh. per dag kunnen verdienen. Trouwens, zijn zij zoo gelukkig met het grootste gedeelte van het verdiende loon de Compound te verlaten, dan vallen zij niet zelden in handen van blanken, die hen, daar zij de waarde
| |
| |
van het geld meestal niet voldoende kennen, op de buitensporigste wijze afzetten.
Aan eene der zijden van de Compound is eene schacht waarlangs de Kaffers door middel van ladders in de mijn afdalen. De blanke beambten der Maatschappij maken gebruik van een lift, waarmede tevens de losgemaakte diamanthoudende grond naar boven gebracht wordt.
Na ons bezoek geëindigd te hebben wandelden wij langs een smalle spoorbaan naar de gebouwen waar de diamanten uitgezocht worden. Onze weg voerde tusschen de velden door waar de: ‘blue ground,’ de diamanthoudende grond, ligt uitgespreid. Nadat deze n.l. uit de mijn naar boven gehaald is, is hij nog te hard om verwerkt te worden. Men stelt de ruwe stukken gedurende 9 à 12 maanden aan de lucht bloot om te verweeren.
Deze velden waren dus in waarheid met diamanten bezaaid.
Na het verweeringsproces wordt de grond in molens gebracht om gewasschen en fijn geklopt te worden. Voortdurend wordt hij gezeefd, waardoor de kleine stukken wegvallen. Deze worden het eerst onderzocht. Achtereenvolgens worden daarna zeeven met grootere gaten gebruikt.
Door al dat wasschen en kloppen komen de diamanten vrij van den daaraan klevenden grond. Er blijft echter altijd nog veel grond tusschen. De aldus gewasschen en geklopte grond wordt nu aan hoopjes neergelegd op lange tafels, welke onder een afdak staan. Daaraan zitten, onder behoorlijk toezicht, Kaffers (meestal gevangenen, waarschijnlijk omdat op hen bij het minste vergrijp zonder vorm van proces lijfstraffen kunnen worden toegepast), die met een klein ijzeren plaatje telkens eene kleine hoeveelheid van de hoop afzonderen en nauwkeurig onderzoeken. Er behoort eene zekere ervaring toe de diamanten van de andere steentjes te onderscheiden. Meestal toch is de oppervlakte ruw en vuil. Ook treft men in dezen grond kleine stukjes glimmer aan, die een ongeoefend oog licht voor diamanten aanziet. Tusschen de diamanten worden ook veel roode granaten gevonden. Deze zijn echter nooit van zulk eene grootte, dat zij de kosten van het slijpen waard zijn. Wij ontvingen er een handvol van als aandenken.
Wij zagen de opbrengst van een halven dag. Deze bestond uit twee ronde bakjes, 2 à 3 cM. hoog bij 1.5 dM. middellijn, waarvan het eene met kleine steentjes, het andere met groote steenen gevuld was. Hierbij moet ik echter opmerken, dat de grootere steenen slechts zelden van zuiver water zijn.
De opbrengst der mijnen is zeer verschillend. Tusschen de jaren 1881 en 1885 bracht de de Beers mijn alleen £9.000.000 aan diamanten op. In 1887 werd voor £1.000.000 aan waarde gevonden. Men berekent dat jaarlijks door de gezamenlijke maatschappijen voor £2.000.000 aan loonen wordt betaald.
Volgens het laatste consulaire verslag bedroeg de uitvoer in
1889 2.961.978 karaat ter waarde van £4.325.135 of 23/6 sh. per karaat.
in 1890 2.504.726 karaat ter waarde van £4.162.010 of 33/3 sh. per karaat.
In de laatste jaren is derhalve de hoeveelheid iets achteruit gegaan; daarentegen is de prijs per karaat hooger geworden.
| |
| |
De oorzaak hiervan schijnt gevonden te moeten worden in de overgangsperiode waarin de diamant-industrie zich op het oogenblik bevindt. De groote de Beers Company heeft zich n.l. langzamerhand meester weten te maken van de meeste kleinere maatschappijen, zoodat het waarschijnlijk niet lang meer duren zal of zij heeft in Zuid-Afrika het monopolie van de diamant-industrie. Dat deze amalgamate op alles in Kimberley invloed uitoefent
Gevangenen diamanten uitzoekende.
laat zich hooren. Voorloopig schijnt de waarde der diamanten er door gestegen.
Zeer voldaan over ons bezoek verlieten wij de uitgestrekte terreinen der Maatschappij.
Hongerig van de lange wandeling en gekookt door de Afrikaansche zon, begaven wij ons tegen 1 uur naar de Kimberley-Club, waar wij door de goede zorgen van een onzer nieuwe kennissen geïntroduceerd waren. Hij bood ons een lunch aan, dat wij ons zeer goed lieten smaken.
Het gebouw der Kimberley-Club is een der fraaiste van de geheele stad. De leden beroemen er zich op, dat zij het beste ‘clubhouse’ van geheel Zuid-Afrika hebben. Zeker is het, dat wij er meer gemakken vonden, dan wij hadden durven verwachten. De eet-, speel-, lees- en billardzalen zijn ruim en koel. De leeszaal is van de voornaamste Engelsche tijdschriften ruim voorzien. Het gebouw is rondom van ruime balkons en veranda's omgeven waardoor het op een afstand eenigszins den indruk maakt van een Zwitsersch chalet.
| |
| |
Na de lunch reden wij gezamenlijk naar de mijnen te Beaconsfield, eene voorstad van Kimberley. Deze mijnen zijn de eenige waar al het werk boven den grond geschiedt. Men ziet er evenals bij de Kimberley-mijn een ontzaggelijk groote, diepe put. Terwijl echter laatstgenoemde mijn niet dieper uitgegraven wordt, maar men in de wanden der put mijngangen gegraven heeft, wordt in de mijn te Beaconsfield nog steeds de grond uit de put zelve gehaald. Men was druk aan het werk. Op den bodem der put liet men den grond door middel van dynamiet springen. Sommige schoten waren zoo hevig, dät de rotsblokken boven den rand van de put langs ons heen vielen.
Van af den rand in de diepte ziende, geleken de werklieden, die na elk schot uit hunne schuilplaatsen te voorschijn kwamen, op mieren in het kuiltje van den mierenleeuw Door onzen vriendelijken gids kwamen wij nog veel bijzonderheden omtrent de geschiedenis der diamantvelden te weten, die ik hier in 't kort laat volgen.
De diamanthoudende grond heeft eene eigenaardige blauw-grauwe kleur (blue ground) en bestaat uit kiezelhoudende klei, kalk en bitteraarde met enkele deelen glimmer. De kostbare steenen liggen daartusschen volkomen los en, zoo zij niet gebroken zijn, in zuiveren kristalvorm. De ‘blue ground’ komt voor als heuvels van 15 à 20 M. hoogte, welke waarschijnlijk in vroegere tijdperken vulkanisch omhoog geperst zijn. Beneden de oppervlakte der aarde ligt deze grond tusschen lagen rotssteen, welke elkander naderen hoe dieper men komt, tot een punt waar zij weder uiteenloopen. Tot dusver leert de ondervinding dat, naarmate men dieper graaft, de laag der diamanthoudende grond vermeerdert.
Nadat Engeland zich de diamantvelden toegeëigend had, zooals boven medegedeeld is, begon de Regeering den grond te verdeelen in claims en deze te verpachten. Ieder bezitter van een claim kon daarin graven, zooveel hij wilde, mits hij een walletje spaarde, dat de grens tusschen zijn claim en die van zijn buurman vormde. Langzamerhand kreeg daardoor het land de vorm van een reusachtigen rooster. Het duurde echter niet lang of de gegraven kuilen werden zoo diep, dat de walletjes gevaar liepen in te storten. De Regeering nam daarom een nieuwen maatregel. De walletjes werden weggegraven, waardoor een groote put ontstond. Ieder bezitter van een claim kreeg nu het recht in deze put te graven en mocht voor elke claim, die hij bezat, een windas aan den rand van de put hebben, waarlangs hij den losgemaakten grond naar boven bracht. Zoodoende werden deze putten hoe langer hoe dieper, totdat zij hare tegenwoordige ontzettende afmeting verkregen.
Uit de Kimberley-mijn, die, zooals ik boven reeds meldde, eene diepte van 500 Eng. voet heeft, is naar schatting reeds meer dan twintig millioen ton grond gehaald.
Langs den rand der Beaconsfield-mijnen zagen wij nog tallooze windassen staan. Van de oorspronkelijke, die door Kaffers in beweging werden gebracht, zijn er hoogstens nog een paar over; de meesten worden door stoom
| |
| |
gedreven. Van uit het windas loopen twee kabels naar beneden, waaraan de bakken bevestigd worden. Op een afstand ziet de wand der put er daardoor uit als een reusachtig weefgetouw, langs de rotsen afhangend.
Ons bezoek aan de mijnen werd ongelukkig bekort door een zware regenbui, die ons noodzaakte zoo snel mogelijk naar het hôtel terug te rijden. Tegen 5 uur waren wij weer thuis.
Des avonds bezochten wij een circus. Ik moet erkennen, dat ik niet verwacht
Kimberley-mijn (tegenwoordige toestand.)
had zooveel verscheidenheid van avondvermakelijkheden in Kimberley te vinden. In Kaapstad toch hadden wij niets anders te genieten gehad, dan een operettengezelschap, dat bij de eerste kennismaking ons zoo slecht beviel, dat wij ons aan een tweede bezoek niet waagden. Hier echter vonden wij een gezelschap, dat, zij het dan ook met gebrekkige hulpmiddelen, vrij goed en met veel entrain speelde, en nu konden wij zelfs den tweeden avond ons aan een circus vergasten. Al was dan ook de vertooning niet veel bijzonders, het was toch beter zoo den avond door te brengen, dan in het hôtel.
Het meest amuseerde ons het publiek, dat uitermate dankbaar was en bij elke voorstelling zijne goedkeuring te kennen gaf, door een leven als een oordeel te maken.
| |
| |
Achter ons zat eene dikke Afrikaansche boerenvrouw, die zich blijkbaar in hare steedsche kleeren zeer voornaam vond. Wij luisterden de volgende opmerking af, naar aanleiding van een clown die boven op een toren van stoelen eenige equilibristische toeren ten uitvoer bracht.
‘Nou,’ sprak zij tot haar buurman, ‘ik wou hij nog hooger klom. Dan zal hij val, en als hij val, dan ik lach.’ Deze buitengewone geestigheid scheen zeer in den smaak der vrienden en vriendinnen te vallen.
9 Maart.
Het Engelsche karakter der stad komt zeer zeker het sterkst uit op een Zondag. Alles ziet er even vervelend, slaperig en doods uit. Wij trachtten dus onzen dag door te brengen met schrijven, maar ik durf er geen eed op te doen, dat de slaperigheid der omgeving geheel zonder invloed op ons gebleven is.
Alleen tegen den avond werd het beter. De Engelschen schenen nog zooveel gezond verstand overgehouden te hebben, dat zij geen bezwaar zagen in een concert in de ‘Pirates Ground’. Dankbaar maakten wij van deze gelegenheid gebruik, die ons weder in eene goede stemming bracht, welke wij bijna vreesden voorgoed verloren te hebben. De Engelschen zijn op het punt van Zondagviering werkelijk zeer eigenaardig. Op onze reis van Engeland naar Kaapstad bevonden wij ons met ons vieren Hollanders aan boord. Alle vier liefhebbers van het edele whistspel zijnde, was het geen wonder, dat wij al spoedig de gewoonte hadden aangenomen, den tijd aan boord door dit spel te verkorten. Geen van ons dacht er een oogenblik aan, dat het eene zonde zoude zijn deze vrij onschuldige tijdpasseering ook des Zondags voort te zetten. Het bleek echter al dadelijk dat wij daarmede stof tot de grootste ergenis gaven, zoodat ons niets anders overbleef, dan op voorbeeld van onze tochtgenooten zoo lui mogelijk in een stoel te gaan liggen slapen. Maar ziet, diezelfde Engelschen, die ons om een onschuldige robber whist veroordeeld hadden, zagen er geen zonde in, zoodra de ‘bar’, die een gedeelte van den dag gesloten was geweest, weer geopend was, het overige van den dag zich onledig te houden met drinken van grog en toddy en meer dergelijke mengsels, met het onvermijdelijk gevolg, dat er des avonds eene allesbehalve Zondagsche stemming onder de passagiers heerschte. Wij verwonderden ons daar toen zeer over en vroegen aan verscheidene onzer kennîssen, wat kwaad er dan toch wel in gelegen was op Zondag te whisten, als het drinken wel geoorloofd was. Hierop kregen wij geregeld ten antwoord, dat men voor zich zelf daar niets tegen had, maar dat het licht aanstoot zoude geven aan anderen. Of het drinken dan geen aanstoot gaf, ben ik niet te weten kunnen komen.
Deze hoogst eigenaardige wijze van Zondagviering hebben wij niet alleen aan boord, maar bijna overal in Zuid-Afrika ontmoet.
10 Maart.
Het grootste gedeelte van den ochtend werd heden besteed met te zorgen
| |
| |
dat onze kisten op eene eenigszins vlugge wijze naar Pretoria zouden verzonden worden. De bagage n.l., die op een passagierscoach medegenomen kan worden is uit den aard zeer beperkt, daar veel van de beschikbare ruimte toch reeds door de mail wordt ingenomen. Wat is natuurlijker, dan dat de eigenaar van zulk een vervoermiddel de prijs voor de bagage zoo hoog mogelijk stelt. Wij namen dus slechts zooveel mede, als wij noodig meenden te hebben voor ons verblijf in den Oranje Vrijstaat, en konden daarmede juist 1 kist vullen. Een groot gedeelte van de ruimte van deze kist, die nog geen 50 cM. hoog was, werd ingenomen door onze photographie-toestellen met toebehooren, zoodat wij werkelijk al zeer matig met onze garderobe waren.
Voor deze kist moesten wij ruim £11 vracht betalen voor een traject van pl. m. 22 uur rijden, eene korte afstand voor Zuid-Afrika.
Voor onze overige bagage zochten wij dus een ander middel van vervoer en slaagden daarin, naar wij meenden, naar wensch. Door middel van een zoogenaamde slow-coach, een wagen door muilezels getrokken, die slechts korte dagreizen maakt, en 's nachts stil staat, hoopten wij, dat binnen een niet al te langen tijd de kisten in Pretoria zouden aankomen Over een traject, waarover de mail 3½ dag doet, deed de slow-coach even zooveel weken. Toen vonden wij dit al erg. Later hadden wij echter het genoegen van onze bagage, die wij den 15den Mei uit Pretoria verzonden, eerst den 16den Juli in Durban terug te zien. Reizigers doen over dien afstand gewoonlijk 6 dagen.
Na een hartelijk afscheid van onze kennissen, die zooveel gedaan hadden om ons het verblijf in Kimberley aangenaam te maken, begaven wij ons te half vier naar het kantoor van de mailcoach. Alvorens in te stappen bekeken wij dit zeer eigenaardige voertuig van alle kanten.
Rustende op een onderstel met verbazend hooge wielen, en hangende in riemen, zagen wij voor ons een geel geverfde romp, niet ongelijk aan die van de reiskoetsen onzer grootouders. Het geheel is meer stevig dan fraai, hoewel de fabrikant blijkbaar getracht heeft het oog ook eenigszins tevreden te stellen. Immers op de paneelen zien wij tal van landschappen geschilderd, als wilde de ondernemer van dit middel van vervoer daardoor bij de reizigers door deze dorre, kale streken de herinnering levendig houden aan de vaderlandsche ‘bosschen en beemden.’
Achter aan den wagen hangt als een monsterachtig uitwas, in zakken gepakt, de mail, terwijl de verdere bagage òf boven op vastgebonden is òf in een bak onder de wagen tusschen de wielen bengelt. Dat er uit dien bak onder het rijden wel eens het een of ander verloren raakt zal wel niemand verwonderen. Op den bok nemen gewoonlijk 2 personen plaats hoewel er ruimte is voor drie. Van deze personen voert de een de teugels, de ander de zweep. Deze laatste is de eigenlijke koetsier, want evenals de ossen worden ook de paarden voornamelijk door de zweep bestuurd. Voor het voeren der teugels wordt gewoonlijk een stevige Kaffer gebruikt; voor koetsier neemt men liefst een zoogenaamde
| |
| |
Capeboy. De Capeboys zijn een basterdras van Griqua's en Europeanen, die langzamerhand een afzonderlijk ras hebben gevormd. Zooals de meeste basterdrassen munten zij niet uit door fraaien lichaamsbouw. Hun kleur is geelachtig bruin als van de Hottentotten, hun gelaat echter platter en de jukbeenderen zoo mogelijk nog meer vooruitstekend. Het eigenaardige van dit ras is, dat zij een aangeboren talent hebben om met paarden om te gaan en dit maakt hen dan ook bij uitstek voor ‘driver’ van een coach geschikt.
De plaatsen voor de passagiers bevinden zich zoowel binnen als buiten, dit laatste voor zoover de bagage, boven op den wagen gestapeld, ruimte heeft overgelaten. De binnenruimte is verdeeld in 12 zitplaatsen, drie op elke bank, in den trant van onze ouderwetsche chars-à-bancs. De passagiers hebben gelegenheid om door openingen, welke door leeren of wollen gordijntjes gesloten kunnen worden naar buiten te zien. Sluit men deze dan wordt de binnenruimte slechts verlicht door vier kleine raampjes, elk ongeveer groot 1 × 2 cM. Opent men de gordijntjes dan krijgt men wolken stof naar binnen. Volmaakt is deze inrichting dus nog niet.
Met dit prachtig voertuig, bespannen met 12 paarden, vingen wij ongeveer te vier uur onzen tocht aan en bereikten na korten tijd het grondgebied van den Oranje-Vrijstaat.
|
|