een dier geestelijken, die met een kolebrandersgeloof en groote humaniteit meest altijd onder armen en ongelukkigen heeft geleefd. Hij ontvangt een onverwachte visite van een heer, die er als een Amerikaan uitziet, en zich Adam Harrison van Chicago, marchand de porc salé, noemt. Deze vraagt een dienst van den vicaris. Hij zal daarvoor de armen rijkelijk beloonen. Zijn ware naam is Renaudel, hij was vroeger bankier in de rue du Faubourg Saint-Honoré, had zich met de kas verwijderd, en was bij verstek veroordeeld tot twintig jaren dwangarbeid. Hij is in Amerika rijk geworden, en komt nu bij den vicaris met eene portefeuille, waarin meer dan twee millioen francs schuilt, en verzoekt dezen het geld aan de rechthebbenden terug te geven.
‘En dan begint de tocht van den abbé Moulin. Hij moet zich het eerst naar een letterkundige begeven, die Louis Dublé heet, en die 250000 frs. moet ontvangen, rue des Abesses. De letterkundige woont wel au cinquième, maar het huis heeft meer verdiepingen, en zoodra de abbé zich vertoont, komt een zeer goed gekleed jongmensch in zwarten rok en witte das te voorschijn. Zijn studeerkamer is behoorlijk gemeubeld, geen spoor van armoede. Zoodra de abbé hem den wissel van een kwart miljoen franks ter hand stelt, laat hij weinig verwondering of vreugde blijken, tot groote teleurstelling van den braven priester. Louis Dublé beweert immers, dat de bankier Renaudel, toen deze zich verwijderde met de kas, hem een grooten dienst heeft gedaan. Hij is genoodzaakt geweest te werken. Het is gebleken, dat hij zeker talent bezat, hij is geslaagd - en leeft nu op fatsoenlijken voet van zijn arbeid!’
- ‘De strekking is duidelijk genoeg!’ - zei Mevrouw Van Aldersee.
- ‘O, ja, maar zij vereert het humane karakter van Coppée!’ - antwoordde Freule Emma. - ‘Ik wed, dat we nog aardige bijzonderheden zullen hooren.’
- ‘Zeker, freule! Er komt hier een zeer eigenaardig verhaal over het letterkundig leven te Parijs, dat ik warm aanbeveel, omdat de geest van onze fin-de-siècle-dagen er zoo duidelijk uit spreekt! De letterkundige Dublé vertelt aan den abbé, dat hij op zijn 20ste jaar in het bezit van eenig fortuin was gekomen, dat hij zich aan de letterkunde wilde wijden, en dat hij door litteraire vrienden in de café's van het quartier Latin, en van Montmarte was rondgeleid! Een soort van dichter, door Dublé met glazen bier overstelpt, leert hem doode en levende schrijvers verachten. Deze klaploopende vriend, deze mangeur de blanc, verkondigt de volgende theorie: In het verleden, in de historie, komen geene dichters voor, behalve misschien eenige méconnus. In het heden vindt men niet veel bijzonders. Toch, bij oplettende telling, vindt hij er eenigen - eerst zichzelf, dan zijn biervriend, die hem geld zal voorschieten, om een eigen tijdschrift te stichten. Een goed auteur geeft zoo veel om het publiek, als om een schotel met rooie kool! Men schrijft voor 25 lezers, dat is genoeg. Iemand, die succes bij het publiek heeft, is een poen, een filistijn! Zoo werd Louis Dublé de Maecenas van een hoopje genieën, die een nieuw tijdschrift L'Instantané voor zijn geld uitgaven. Allerlei meesterstukken werden geplaatst, inzonderheid van een dichter, die bij elk woord eene gewaarwording der zintuigen wil doen gevoelen, omdat hij zelf, als hij het woord mélancolie uitspreekt,