Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
[pagina 432]
| |
Eén sluimert niet:
met slependen mantel -
't Donkerblauw kleed -
komt hij naar de aard.
De breede hoedrand
schaduwt zijn hoofd;
Hij steunt op zijn speer
en murmelt spreuken,
Runen, die ruischen
in ritslende twijgen.
Zoo loopt hij mijmrend
boven de menschen.
Wodan is 't, hij,
die waakt over 't Al,
Wodan, die zoekt,
de zorgvolle wereld
Gezond te maken
en zorgenvrij.
Over dom'lende dorpen
dwalen zijn oogen:
De wereldsche wenschen
weet hij van allen.
Droomen doorziet hij,
de dwalende God.
Zijn lach geeft geluk,
waar hij liefde vindt,
En den mensch die mint
wordt blij het gemoed;
't Geboomte ruischt sterker;
de berk riekt meer.
Vindt hij haat op zijn weg,
de herder van 't Al,
Bedreven zonde
of droomen van zelfzucht,
Al wat op aarde
afwijkt van 't goede,
Dan vlamt zijn oog,
en 't vuur flikkert wild:
't Kille water
weerkaatst het weerlicht,
Langs de aarde rolt donder
met doffen klank.
Naar 't Roode Klif
komt hij om rust
En zwaar als 't klotsen
der zee tegen 't Klif
Rolt zijn geluid
over 't land rondom,
Door 't wazige woud,
langs walmende meren:
‘Walhalla's heil
heerscht nooit op aarde,
Zoolang de haat
harten vervult,
Zoolang de mensch
de zonde niet moe is.
Zalige aarde,
als alle haat
Wijkt en de weelde
van weldoen haar vult:
De lach van 't geluk
komt met de liefde!’
De zang is gezegd
en zweeft over de aard;
De boomen schrikken
en schudden hun blaadren;
Het koeltje wekt
het water tot kabblen;
De leeuwerik stijgt
naar de gulden lucht.
Wodan gaat heen;
het wereldlicht komt
En de mensch, die 't licht
der liefde in 't gemoed heeft,
Dankt zijnen God
voor de blijde droomen:
Minne in het hart
geeft hem moed tot zijn werk.
|
|