Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 329]
| |
Windstilte, naar eene ets.
| |
[pagina 329]
| |
Carel Storm van 's Gravesande.
| |
[pagina 330]
| |
die, in 't gunstigste geval, voor hem slechts kan zijn de schraalste der voedsters, en hem buitendien onttrekt aan de op elk ander kunstgebied te verwerven hulde van de overgroote meerderheid van het publiek? Want is er eene kunst die weiniger hunkert om den bijval der massa; die, in haren aristocratisch-voornamen eenvoud, het zoozeer versmaadt, door rijkdom van tooi de aandacht te trekken dergenen, die hare schoonheid niet vermoeden; die, evenals zij, ter nauwernood een glimlach veil heeft voor de weinigen, die haar begrijpen en haar liefhebben om háár alleen? Maassluis, naar eene krijtteekening.
Waar alle andere kunsten, als behaagzieke vrouwen, zich tooien en plooien naar den wisselenden smaak van het publiek, en het niet beneden hare waardigheid achten, de rollen van geëerbiedigde matronen te verwisselen voor die van dartele deerns, daar blijft de Etskunst onveranderlijk dezelfde. Wien de Muziek niet vermag te boeien met Parsifal, dien voert zij Miss Helyett te ge moet; wien Shakespeare's helden slechts verveling inboezemen, dien zal de Tooneelkunst doen schaterlachen met de invallen van een Hennequin of Valabrègue; voor hen, wier kunstbegrip niet vermag te beseffen het goddelijk schoone wat daar ligt in de Madonna's van een Raphaël, van een Titiaan, van een Murillo, houdt de Schilderkunst in petto de Parijsche dametjes van een Jean Béraud of een Jan van Beers, zooals de Beeldhouwkunst de lachende terra-cotta's van een Georges van der | |
[pagina 331]
| |
Haven te Vlissingen, naar eene ets.
| |
[pagina 332]
| |
Straeten bezigt om hen te bekoren, die koud en gevoelloos staren op de meesterstukken der Helleensche classieken. Zoo heeft elke kunst eene aantrekkelijke zijde voor elke kunstopvatting; elke kunst bij wijlen een lichter en lichtkleuriger gewaad. Niet aldus echter de Etskunst: indien Rembrandt's honderdguldensprent niet spreekt tot uw artistiek gemoed, weest dan overtuigd, dat niets u zal geboden worden dat berekend is te zijn à la portée de tout le monde; de Etskunst kan en wil niet populair worden; ze is en blijft eene uitgezochte kunst voor een uitgezocht en schaarsch publiek. In de duinen bij Elswout, naar eene ets.
Behoeft het daar wel een betoog, dat alleen een onweerstaanbare drang, de meest onbaatzuchtige liefde tot de kunst diengene moet bezielen, die vrijwillig eene baan kiest waarlangs hij zeker is zich te verwijderen van de huldigingen der groote massa; en dat van hem veel meer wordt gevergd dan wat volharding en een middelmatig talent, wil de faam er toch toe besluiten zijnen roem uit te bazuinen, niet enkel tusschen de perken van zijn land, maar ook en vooral aan gene zijde van den Oceaan, zooals zulks het geval is met hem, wiens naam prijkt boven deze regelen, met Jhr. Mr. Carel Storm van 's Gravesande. * * * | |
[pagina 333]
| |
In 1841 te Breda geboren, waar zijn vader, later lid der Staten-Generaal, toen als officier der genie aan de Militaire Academie werkzaam was, gaf
Op de Maas bij Rotterdam, naar eene krijtteekening.
Carel Storm reeds op jeugdigen leeftijd duidelijke blijken van een' uitmun- | |
[pagina 334]
| |
tenden aanleg tot de teekenkunst; en schilder te worden was dan ook steeds zijn vurigste wensch. Klaar inziende dat in dergelijke gevallen een onverbiddelijk veto meestal de verkeerde uitwerking ten gevolge heeft, wachtte de vader zich wijselijk den adspirant-schilder in zijne neiging en voornemens te dwarsboomen; alleen stelde hij als voorwaarde, dat zijn zoon eerst zijne studies aan 't GymnasiumAan 't strand bij Katwijk, naar eene ets.
zou voltooien, hopende dat in den loop der schooljaren die teekengril wel zou vervliegen. En toen Carel zijn eindexamen met goed gevolg had afgelegd, werd zijn ‘mag ik nu schilder worden?’ door zijn vader beantwoord met een vriendelijk: ‘Ik heb er niets tegen, jongen! Maar zie eerst toe, dat je in Leiden je propaedeutisch doet. Dat kan je als schilder geen kwaad.’ Vaart bij Rijnsburg, naar eene ets.
Zoo lokte de heer Storm zijnen zoon allengskens tot aan het doctoraal in de rechten. Toen echter ook dit, in 1865, met goed gevolg was afgelegd en Carel met het praedicaat Meester huiswaarts keerde, vermeende de vader niet langer zijn onvoorwaardelijk amen te mogen onthouden aan eene duidelijke roeping, die noch door ernstige studies, noch door levendige verstrooiingen | |
[pagina 335]
| |
was verzwakt, ja, die zich veeleer dieper had geworteld in des jongelings gemoed. Met hart en ziel kon hij zich nu wijden aan de kunst, en ijverig teekende hij, zoowat ‘op zijn eigen houtje’, totdat hij, naar een meester omziende, in 1869 naar Brussel vertrok. Hier maakte hij kennis met de voornaamste Nederlandsche artisten, die, destijds, in de Belgische hoofdstad metterwoon waren gevestigd, werkte eene poos onder de leiding van W. Roelofs en maakte zich ook menigen goeden raad ten nutte dien hij van Gabriel ontving, totdat er iets gebeurde wat aan zijne schildersplannen plotseling eene geheel onverwachte wending gaf. Een gelukkig toeval, namelijk, bracht hem, op eene soirée bij Alma Tadema, samen met den toen reeds beroemden Belgischen aquafortist Félicien Rops, die vriendelijk genoeg was zich met den hem pas voorgestelden jongen Nederlander te onderhouden. Wel moet deze, in de geestdriftige ontwikkeling zijner begrippen over kunst,Loodsbooten bij Vlissingen, naar eene krijtkrabbel.
reeds spoedig de sympathie van den meester hebben gewonnen, want in den loop van hun gesprek vroeg Rops hem: - ‘Pourquoi ne faites-vous pas d'eau-forte?’ - ‘L'eau-forte? zeide Storm; je n'en sais pas même le premier mot.’ - ‘Raison de plus alors: vous n'en ferez que d'autant mieux!’ hervatte Rops; en 't was niet om enkel eene geestigheid te plaatsen dat hij deze paradox verkondigde; 't was zijne ernstig gemeende overtuiging: hoe minder métier, d.w.z. hoe minder werktuiglijke, van anderen afgeziene behandeling, des te personeeler, des te oorspronkelijker de uitvoering. | |
[pagina 336]
| |
Met gretigheid aanvaardde Storm toen de uitnoodiging, den volgenden ochtend, in het atelier van Rops, 't een en 't ander te bespreken en te vernemen aangaande de kunst van het etsen. Aan dat onderhoud van weinige uren, aan dat enkel bezoek in de werkplaats van den uitmuntenden aquafortist - de eenige cursus dien hij in de etskunst ontving -, heeft Carel Storm, volgens zijne eigene getuigenis, veel, zeer veel te danken; met erkentelijken trots noemt hij zich derhalve steeds gaarne ‘leerling van Rops’, zooals deze - volgens menige van oprechte en hooge waardeering luid getuigende opdracht boven etsen van zijne hand - er zich gaarne op beroemt de eerste nuttige wenken te hebben gegeven ‘aan zijn' uitmuntenden leerling Storm van 's Gravesande.’
* * *
Van toen af had Carel Storm steeds één zelfden meester, één onveranderlijk model: de Natuur. Houtzaagmolens, naar eene ets.
Nu eens in Nederland dwalend, dan eens aan de kusten van Bretagne, vulde hij menig schetsboek, waarin landschappen uit de omstreken van Abcoude en Weesp afwisselden met Fransche strandgezichten, die hij, in zijn atelier teruggekeerd, eerst vrij angstig en naïef, weldra echter met te toenemende zekerheid en gunstiger resultaat in 't koper grifte. Had zijn onderhoud met Rops hem, als met één slag, de oogen geopend omtrent zijn aangeboren talent voor een kunstvak, waarvan hij tot zooverre nauwelijks het bestaan had vermoed, zijn eigen etsnaald wees hem weldra de tafereelen aan, waardoor de natuur het gevoeligste sprak tot zijn gemoed; de tooneelen die hij, onbewust en ondanks grooter technische moeilijkheden, met meer poëzie en innigheid, met meer liefde en eerbied dan andere onderwerpen vertolkte; de veelvoudige bekoring, in een woord, die als najaden en nixen en sirenen, voor hem opsteeg uit de wateren, uit de kabbelende en onder lachenden hemel zacht heenvlietende beekjes, uit de met zware zeilschepen bevrachte stroomen, of uit de schuimende en bruisende stormende | |
[pagina 337]
| |
golven van den, door aan 't luchtruim jagende onheilzwangere wolken, verduisterden Oceaan. Die aantrekkingskracht van het machtigste der elementen was later de oorzaak van dikwerf herhaalde studie-uitstapjes naar Katwijk en Vlissingen, naar de zeekust bij Haarlem en de Maas-oevers bij Dordt; zij was het ook die school in de geestdrift, waarmede hij in 1888 het voorstel aannam van den Belgischen beeldhouwer Paul de Virgne, om gezamenlijk eene kunstreis te ondernemen naar Venetië. Wel moet de oude dogen-stad toen een diepen, machtigen indruk op het gemoed van den Nederlandschen kunstenaar hebben achtergelaten, want geen maand was er verstreken sedert zijne terugkomst in Brussel, of hij maakteCrooswijk (Rotterdam).
zich weer reisvaardig om, ditmaal alleen, heen te stoomen naar de oevers der Adriatische Zee. Gedurende zes weken vertoefde hij aldaar, elken dag zijn schetsboek verrijkend met tal van afwisselende impressies; en 't was juist niet het Venetië van Baedeker en Bradshaw, 't waren niet de door alle toeristen systematisch bewonderde paleizen en kerken, pleinen en bruggen, die hij voornamelijk tot modellen koos: 't was veeleer de stad zooals hij haar, reeds van 't schip uit, voor 't eerst had gezien en liefgekregen, toen zij, als eene bruid onder den sluier van tule, statig oprees uit het parelgrijze waas dat er zweefde boven de lagunen.
* * * | |
[pagina 338]
| |
Dolmen bij Trégune (Bretagne), naar eene ets.
| |
[pagina 339]
| |
Zijn de rozen op de loopbaan der aquafortisten doorgaans slechts met karige hand gestrooid, één voorrecht genieten deze toch, waarvan hunne kunstbroeders verstoken blijven: hoezeer verspreid hunne werken ook zijn mogen, de reproductiviteit hunner kunst laat hun immers toe, eene volledige verzameling te bewaren van al hetgeen zij wrochtten en zulks in diens meest afgewerkten vorm. Daardoor dan ook was het ons mogelijk, in het behaaglijke en smaakvol gestoffeerde, uit verschillende vertrekken samengestelde atelier der Rue Godecharle, een kijkje te nemen in de met etsen gevulde portefeuilles, die zelf, treffender en welsprekender dan welk biograaf ook het vermag, getuigenis afleggen vanAan het Y, naar eene ets.
Storm's onvermoeid streven op het gebied der kunst, van af de eerste naïeve krabbels, die hij, na 't onderhoud met Félicien Rops, in 't koper zette, tot de jongste, meesterachtig grootsche en dramatische tafereelen, die zijne naald als spelend ontlokte aan het glanzend metaal. Zoo zagen wij er ook zijne eerste van 1873 dagteekenende uitgave: eene serie van twaalf etsen met titelblad, waar zijne stift reeds duidelijk verried dat zij hoe langer hoe meer beloofde te worden wat zij thans is: de even eerbiedige als oorspronkelijke, de even geoefende als sobere vertolker van zijn helder- en grootziend oog en zijn dieppoëtisch gemoed. Wij zagen er de in 1877 door Goupil te Parijs in 't licht gezonden verzameling, - eveneens uit 12 etsen bestaande - waarin de kunstenaar, onder den titel La Hollande, de schilderachtigste plekjes van ons vaderland weêrgaf, niet alleen getrouw in lijn en perspectief, in de juiste verhouding van licht tot bruin, maar ook - wat moeilijker is, bij etsen vooral - badend | |
[pagina 340]
| |
in het vocht onzer atmosfeer, met de tinteling van het zonnelicht dat zich spiegelt in den stroom, en den koelen adem der bries, die de zeilen doet zwellen en rimpels jaagt op de watervlakte. De daarop volgende verzameling, als Sketches in Holland door Dowdeswell te Londen in 1880 uitgegeven, trok niet alleen de aandacht der Engelsche kunstkenners, maar ook van eenige destijds in de Theemsstad vertoevende uitgevers van New-York, die den kunstenaar om de vergunning verzochten aldaar eenige tentoonstellingen, bestaande uitsluitend uit zijne etsen, te mogen houden. Zoo werd er, onder anderen, te New-York eene tentoonstelling geopend door Frederick Keppel, den bekenden kunsthandelaar en uitgever; eene in het Museum te Boston, voor welker catalogus de uitmuntende kunstrecensentCanal Grande te Venetië, naar eene krijtkrabbel.
Prof. R.A. Rice eene voor Storm hoogst vleiende inleiding schreef. Ook de Grolier Club opende eene dergelijke ‘'s Gravesande-exhibition,’ en enkele uitgevers, door het succes daarvan aangespoord, haastten zich hetzelfde te doen. Zoo verwierf Storm van 's Gravesande zoowel in Amerika als in Engeland den uitmuntenden naam, dien hij vooraf reeds op het vasteland had weten te veroveren. Dien naam heeft hij sedert dien ook weten te handhaven, zij het in zijne werkzaamheid als lid der Painter Etchers Society te Londen, zij het op de tentoonstellingen der Société des Peintres Graveurs français te Parijs en talrijke andere exposities, waartoe hem steeds uitnoodigingen tot deelneming worden toegezonden en waar het door hem gebodene op hoogen prijs wordt geschat, zooals o.a. blijkt uit de aankoopen, die de Fransche regeering herhaaldelijk heeft gedaan. In de laatste jaren heeft hij meer op vrije manier, en zonder bemiddeling | |
[pagina 341]
| |
eens uitgevers, zijne werken in 't licht gezonden, losse meestal in groote afmetingen uitgevoerde etsen, voornamelijk en met voorliefde verkregen door de behandeling met de ‘drooge naald’.
* * * Aangezien tal van uitmuntende schilders zelf leeken zijn op het gebied der etskunst en voorzeker geenerlei verschil vermogen te ontdekken tusschen platen door etsen, en dezulken door de ‘drooge naald’ verkregen, dunkt Etsbenoodigdheden, naar eene krijtteekening.
het ons niet misplaatst hier, met een enkel woord, te wijzen op het onderscheid bestaande tusschen beide manieren. De oudst bekende en ook meest beoefende is die van het etsen. Te dien einde wordt de als een spiegel gepolijste roodkoperen plaat eerst bedekt met eene laag vernis; is die droog, dan krast de aquafortist daarin zijne teekening met de etsnaald; vervolgens omgeeft hij zijne plaat met een randje, als het ware een dijkje van was, en giet dan daartusschen een verdund mengsel van van zwavel- en salpeterzuur, - sterkwater, aquaforte - dat al de blootge- | |
[pagina 342]
| |
legde lijnen van het vernis in het koper bijt. Voor ééne zelfde ets wordt die bewerking meestal drie, vier, ja vijf keer herhaald, ten einde er de donkere partijen in te brengen, waarbij de als afgewerkt beschouwde lichtere gedeelten der plaat met vernis bedekt worden. De afdrukken, na elke dezer opeenvolgende behandelingen verkregen, heeten eerste, tweede of derde staat enz. volgens het aantal der herhaalde etsoperaties. De laatste staat is natuurlijk die welke in elk opzicht goed bevonden is, waarna eindelijk tot het maken der afdrukken wordt overgegaan. De tweede manier, ‘met de drooge naald’, is veel eenvoudiger en aangenamer wat de behandeling der platen betreft, is echter ook veel moeilijker en zeldzamer gebezigd, daar zij van den kunstenaar eene buitengewoon geoefende en zekere hand vereischt. Hier, immers, wordt niet vooraf de plaatKatwijk aan den Rijn, naar eene krijtteekening.
gevernist en vallen ook de vervelende, tijdroovende etsoperaties - die, ten overvloede, nog menigmaal onaangename verrassingen baren - geheel en al weg: rechtstreeks groeft de kunstenaar zijn onderwerp met de stalen stift in de koperen plaat. Het zijn echter nu niet, zooals bij etsplaten, de diepliggende gekraste lijnen die den drukinkt opnemen, maar wel de en relief staande, door het rijten der naald opgeworpen ruwe koperen randjes, naast die lijnen gelegen, welke het beeld moeten geven. Het zijn deze randjes, die door de Franschen zeer eigenaardig ‘la barbe’ worden genoemd. 't Spreekt van zelf, dat een kunstenaar, die de beide manieren met even goed gevolg bezigt, wel de voorkeur zal geven aan de tweede, want hier, | |
[pagina 343]
| |
De Vuurtoren van Katwijk, naar, eene ets.
| |
[pagina 344]
| |
waar het tijdroovende etsen achterwege blijft, kan hij, zonder oponthoud doorwerkend, meer spontaneïteit en meer brio aan den dag leggen, kortom zich meer artist toonen dan anders het geval is. Afgezien daarvan, is het resultaat, door de manier zelf verkregen, ook fraaier: de lijnen zijn minder hard, het geheel is veel fluweeliger en meer gekleurd. Eéne schaduwzijde is echter hieraan, en wel het spoedig verslijten der en relief staande lijnen tengevolge van de drukking en wrijving onder de pers, zoodat er slechts een zeer gering aantal afdrukken kan verkregen worden van eene met de drooge naald bewerkte plaat. Om deze reden zoowel als om de vorige zijn die afdrukken veel kostbaarder dan de gewone etsen, wier koperplaten niet alleen reeds duurzamer zijn, maar die bovendien nog, door de operatie van het verstalen, - het galvanoplastisch gelijkmatig overdekken met een dun laagje metaal - oneindig kunnen dienen.
Men houde ons deze dorre uitwijding over technische bijzonderheden de etskunst betreffend ten goede; wij schreven het bovenstaande, niet met het pedante doel den lezer te onderrichten, dan wel om hem te wijzen op de buitengewone kunstvaardigheid die Storm van 's Gravesande moet bezitten, om, met een zoo moeilijk procédé, zoo fraaie uitkomsten te verkrijgen. Overbodig daarentegen zou het wel zijn de opmerkzaamheid van den lezer te richten op de soberheid in Storm's uitvoering, die steeds, met een minimum van krassen, een maximum van effect weet te behalen; op de vloeiende beweging zijner wateren, op de kalmte, de zachte melancholie of de woeste poëzie die er heerschen in zijne landschappen en duin-gezichten, op het heldere warme zonnelicht, dat alles verguldend bestraalt, of op de zoo treffend weergegeven phantastische duisternis die heerscht om zijnen vuurtoren te Katwijk.
* * *
Op volledigheid vermag deze schets geen aanspraak te maken; wij hadden anders dienen te gewagen van Storm als schilder, - want menig, zeer verdienstelijk doek heeft hij gepenseeld, al deed hij zulks ook meer als eene afleiding tusschen het etswerk in - we hadden tevens gaarne gesproken van hemzelf, van den aangenamen wereldman, die zoo geestig en geestdriftig, zoo treffend en boeiend weet te kouten over zijne kunst, en zoo bescheiden zich op den achtergrond stelt, zoodra er sprake is van hetgeen hij heeft gewrocht.
Brussel, 5 September '92. |
|