Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
Uit de studeercel der redactie.Daar het nu eenmaal toch mode is, om bij elke gelegenheid van de heerlijkheden dezer fin-de-siècle-dagen te spreken, zou het geen kwaad kunnen eens te herinneren aan de jaren 1790, 1791 en 1792, die nu juist eene eeuw van ons verwijderd zijn, en die zich ook in hooge mate als een fin-de-siècle-tijdvak kenmerkten. Aan het eind der achttiende eeuw scheen de oppermacht van het Gezond Verstand naar de leer van Voltaire en zijne Encyclopaedisten alom te zegevieren. In 1793 dreef de club van Danton en Camille Desmoulins zelfs den nieuwen eeredienst van la Déesse Raison door - schoon de uitspattingen dier nieuwe secte den niet minder rationalistischen Robespierre dwongen in plaats van la Raison zijn Être supréme te stellen. Tegenover dit scherp uitgesproken rationalisme stond eene dwepende mystiek, vertegenwoordigd door Cagliostro en Swedenborg, door tallooze geheime genootschappen, waarin aan alchemie gedaan werd, zooals in Duitschland door de broederschap der Goud- en Rozenkruisers, die de zwarte, de witte, zelfs de ‘goddelijke’ magie beoefenden. Een weinig bekend feit uit de geschiedenis van het Schrikbewind bewijst, dat er allerzonderlingste sekten van illuminé's zich in het Parijs van Thermidor 1794 bevonden. Er leefde in den zomer van dat jaar in eene stille achterbuurt van Parijs eene oude vrouw, die Catherine Théot heetteGa naar voetnoot1). Eenige ingewijden vergaderden ten haren huize. Men legde zich op de kennis van het Verborgene en Bovenzinnelijke toe. Al de ingewijden zwoeren afstand van de genietingen dezer wereld. Men knielde voor Catherine Théot, die men la Mère de Dieu noemde, men omhelsde haar zeven malen, en werd op die wijze lid der nieuwe occultistische secte. La Mère de Dieu was vóór de Revolutie reeds opgesloten geweest in de Bastille, daarna in een krankzinnigengesticht. Zij werd in 1794 gevolgd door een ex-karthuizer-monnik, Dom Gerle, vroeger (1790) lid der Assemblée Constituante, door de ex-markiezin de Chastenois, en eenige zwakhoofdige vrouwen. Een spion der politie had eene vergadering ten huize van Catherine Théot bijgewoond, had allen doen in hechtenis nemen, waarop zij door het Comité de Sureté génerale bestemd werden om voor het Tribunal révolutionnaire - rechtbank zonder genade! - te recht te staan. Daar Robespierre zich tegen dezen maatregel verzette, daar de oude Catherine Théot bij het begin van hare oefeningen altijd den naam van l'Être suprême inriep, heeft men er den 8 en 9 Thermidor gebruik van gemaakt, om Robespierre voor de meerderheid der Conventie belachelijk en onmogelijk te maken. Rationalisme en occultisme in strijd tegenover elkaar - dit was een karaktertrek in de fin-de-siècle-dagen der achttiende eeuw. Honderd jaren later komt hetzelfde verschijnsel terug. Juist nu begint op nieuw de strijd van het occultisme tegen het intellectualisme - ten minste.... in de littératuur. Het is in zeker opzicht onjuist te zeggen, dat deze strijd op nieuw begint. De tegenstelling dezer beide theoriën wortelt in den aanleg van den menschelijken geest. | |
[pagina 634]
| |
Ten allen tijde heeft men de raadselen der wereld en van het leven pogen te verklaren door eene oplossing te zoeken langs rationeelen weg, of wel.... door eene inspiratie van gevoel en fantazie. Toch komen juist in de laatste jaren geschriften uit, 't zij, zoogenaamd, wetenschappelijke, 't zij kunstwerken, die het occultisme tot voorwerp van studie kozen. Onder den algemeenen titel van Studien aus dem Gebiete der Geheimwissenschaften gaf Dr. Carl du Prel in 1890 een eerste deel uit onder den titel: Thatsachen und Probleme. De lezer verneemt hier het laatste nieuws over Heksen, Mediums, Fakirs, Planten-mystiek, de paedagogische waarde der suggestie, en de nauwe verwantschap van hypnotismus en spiritismus. In een tweede deel (1891) geeft dezelfde auteur: Experimentalpsychologie und Experimentalmetaphysik, waarin men over hypnotische experimenten, over de waarde van het hypnotisme voor de transcendentale psychologie, over spiritisme, over den storenden invloed van het licht bij mystieke openbaringen, en over de praktische waarde van hypnotisme en spiritisme wordt gehandeld. Deze praktische waarde komt vooral uit in eenige moderne kunstscheppingen, die eene occultistische stof in den vorm van een roman behandelen. Het laatste voorbeeld van zulk een roman is eene verzameling van novellen, verschenen onder den algemeenen titel: Récits de l'Occulte. De drie novellen heetten: La bien Aimée, eerst verschenen in de Revue de deux Mondes, December 1891; Rédéviva, en La Redemption de Larmor, vroeger verschenen in de Nouvelle Revue van 1883, en 1882Ga naar voetnoot1). De schrijver, Gilbert Augustin-Thierry, heeft eerst een drietal historische romans geschreven, en zich daarna aan het occultisme gewijd. Het schijnt een bedenkelijk teeken des tijds, als hij in zijn woord ‘Au lecteur’ zijne richting aanbeveelt met de woorden: ‘Le “naturalisme” a vécu et voici qu'une jeune école se lève, ardemment éprise du seul Idéal.’ Quot verba, tot errores - zei mijn Utrechtsche professor in het Latijn, toen hij wilde te kennen geven, dat een volzin evenveel woorden als blunders bevatte. De rekening is gemakkelijk op te maken. Vooreerst is het onjuist te verklaren: ‘Le “naturalisme” a vécu.’ Juist op dit oogenblik verschijnt een der meesterlijkste romans van Zola: La Débacle. Schoon nog niet voltooid, is nu reeds gebleken, dat dit kunstwerk een der schitterendste zal zijn, die ooit uit de - door den heer Augustin-Thierry welwillend ter dood veroordeelde - school der Naturalisten is te voorschijn gekomen. De schildering van den slag van Sedan - vooral van de bloedige worsteling binnen het kleine vlek Bazeilles, waar de Beiersche troepen een afschuwelijk bloedbad aanrichtten, is een meesterlijk brok letterkundige kunst, waarmeê de ziekelijke vertelseltjes van een Augustin-Thierry in geen enkel opzicht kunnen vergeleken worden. In de tweede plaats is het volkomen onwaar, dat ‘une jeune école’ zich aanmeldt, ‘emportée vers ces mystérieux horizons, où semble se complaire le grand Inconnu.’ Al wat hier voor nieuw wordt uitgegeven, is reeds lang | |
[pagina 635]
| |
bekend, misschien al lang vergeten. In 1810 begon in Duitschland Ernst Theodor Amadeus Hoffmann met zijne Nachtstücke, die door eene sterke neiging tot magie en occultisme hem eene kleine pooze eene bedenkelijke vermaardheid verwierven. Het is vooral merkwaardig, dat in Frankrijk gedurende den bloeitijd der Romantiek eene veel grootere belangstelling aan Hoffmann werd gewijd dan in Duitschland. Even na 1830 kwam te Parijs een boek uit, getiteld: Le Violon de Crémone, waarvan zich auteur noemde een Duitsche Israëliet Loeve-Weimars, schoon het woordelijk uit het Duitsch vertaald was, en geschreven door Hoffmann. Toen de letterdieverij uitkwam, vertaalde Loeve-Weimars al de vertellingen van Hoffmann, onder den titel: Contes fantastiques, en noemde hij den naam van den Duitschen auteur. Les Contes de Hoffmann werden het lievelingsboek der jonge Romantiek, vooral van Théophile Gautier en Gérard de Nerval. Tien jaren later beleefde George Sand hare mystieke periode, en schreef haar Consuélo en Comtesse de Rudolstadt (1842), waarin eene geheimzinnige broederschap van Illuminaten - gesticht door den Duitschen professor Weishaupt te Ingolstadt in 1776 - eene aanzienlijke rol speelt. Geheel uit hetzelfde tijdvak dagteekent een roman van Lord Lytton: Zanoni, a tale of marvel and mystery. De held Zanoni en zijn vriend Mejnour behooren tot het mystieke genootschap der Rozenkruisers, die door volledige bestrijding van alle hartstochten de onsterfelijkheid kunnen winnen. Indien dit alles reeds is voorafgegaan, indien Baudelaire door zijne vertaling der gedichten van Edgar Allan Poe nieuwe olie in de flauwer brandende lamp der mystiek heeft gegoten, hoe is het dan mogelijk te spreken van ‘une jeune école, emportée vers ces mystérieux horizons où semble se complaire le grand Inconnu.’ En daarenboven het schijnt of de arbeid van den talentrijken, maar ongelukkigen Graaf de Villiers de l'Isle-Adam, of de laatste romans van J.K. Huysmans niet mogen meêdoen. In 1886 verscheen Axel van de Villiers - een meesterstuk, semi-romantisch, semi-mystisch. Ook hier treedt een Rozenkruiser op, Maître Janus, die de natuurkrachten aan zijn wil onderwerpt - maar de edele, groote toon van het geheele boek stempelt het tot een kunstwerk van blijvende waarde. Wanneer de heer Gilbert Augustin-Thierry met bescheidenheid zich een leerling der oude romantisch-mystische school van Hoffmann, Lord Lytton, Poe, Baudelaire, Villiers de l'Isle-Adam en Huysmans had genoemd, zou hem nu het verwijt niet treffen, dat hij eene ‘jeune école’ uit zijn duim zuigt, die alleen in zijne fantazie bestaat. Als ieder oprakelaar van oude denkbeelden eene jonge school sticht, zal het aantal van dezen op onrustbarende wijze toenemen. En bij het lezen van de drie novellen des heeren Augustin-Thierry blijkt het duidelijk, dat hij zich van een klein aantal geantiqueerde begrippen bedient. De held van de novelle: La bien aimée vertelt zeer gul, dat hij een roman had opgezet, ontleend aan ‘les mystiques doctrines du néo-platonisme’. Hij denkt zich een paar menschen, die tijdens hun leven elkaâr hebben liefgehad ‘d'un amour adultère’. Om hunne fout te boeten, moeten zij een tweede incarnatie doorleven, en ontmoeten elkander ten tweede male. Zoover gekomen, wist de | |
[pagina 636]
| |
auteur niet, hoe hij dit denkbeeld zou uitwerken. Hij verschijnt op eene soirée, boulevard Saint-Germain, waar hij op onweerstaanbare wijze wordt aangetrokken door eene dame, die in een hoek van het salon zit. Deze dame heet Madame de Planor, getrouwd met een profeet, die aan al de zonderlingheden van het occultisme gelooft, aan het hoofd staat eener club van illuminaten, en in zijn knoopgat eene kleine lotosbloem van goud draagt. Zoodra de held - die den naam draagt van René Jaucourt - met dit paar kennis heeft gemaakt, vraagt de Planor, waarom hij, die zooveel aan occultisme doet, nooit spreekt van het Karma, centraal-dogma der leer van de tweede incarnatie. Réné ontvangt ter zijner instructie een vlugschrift, getiteld: Le Rédempteur, organe des frêres unis de France. - Théosophie - Esotérisme - Occultisme expérimental. Daaruit blijkt, dat de letters I.S. (incarnation séconde) bij den naam de Planor staan, en dat deze boeddhistische theosoof uit het Neoplatonisme, uit de leer de Druïeden, uit de Kymrische triaden, eindelijk uit het evangelie van Allan-Karadec, zich een stelsel heeft gevormd, waarin de Incarnatie, het Karma en het Eternel-Maintenant eene hoofdrol spelen. Het Karma beteekent iets zeer eigenaardigs. Als de ziel na den dood zich wil storten in het eeuwige Licht, wordt zij door het Karma, het gewicht harer op aarde gepleegde misdrijven, naar de aarde teruggetrokken. Door eene tweede incarnatie alleen kan zij hare schuld boeten. Het overige deel dezer zonderlinge leer berust op Prouddhon's stellingen: geen eigendom, geen vaderland, geen oorlog, geene familie, polygamie en polyandrie! Weldra wordt René Jaucourt door Madame de Planor ontvangen - maar niet aan huis. Ze wandelen in de omstreken van het Bois-de-Boulogne. Door een coup de foudre is eene hartstochtelijke liefde geboren tusschen deze Iersche dame, en dezen adept van het occultisme. Madame de Planor maakt aanspraak op de letters I.S., en beweert Jaucourt in hare eerste incarnatie te hebben liefgehad. Geruime poos duurt nu de minnehandel - dan verdwijnt Madame de Planor uit het oog van Jaucourt, tot hij in het holle van den nacht bij het sterfbed van den theosoof de Planor wordt geroepen. Deze legt de hand zijner vrouw in René's hand. Doch Madame de Planor ontvlucht hem, omdat zij in hare tweede incarnatie even zware misdrijven heeft gepleegd als in de eerste, zoodat haar geest nu door het Karma op de aarde moet blijven rondzwerven. Maar zoodra zij gestorven zal zijn, belooft zij hem eene ‘visitatie’. Inderdaad heeft hij later in Zwitserland, te Montreux, het genoegen haar terug te zien,... als geest. Het allerzonderlingst verhaal van Augustin-Thierry onderscheidt zich op geen enkele bladzijde door iets groots of geniaals. De eindindruk is, dat het leven in de wereld, waar men aan occultisme doet, een feller pijniging is, dan ooit door de schimmen in Dante's Inferno werd geleden. Het is niet te hopen, dat ‘la jeune école’, waartoe deze auteur behoort, door toevloed van nieuwe scholieren, zal bloeien. Fantazieën als deze zijn overbodig, daar zij alle occultistische stelsels van vroeger of later tot een potpourri samensmelten, die een alleronverkwikkelijksten indruk achterlaat. |
|