Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Historische bijdrage omtrent de ‘karosse van Staat’.
| |
[pagina 176]
| |
Ik heb bij deeze gelegenheid zo veel belangrijks in haar geschiedenis bevonden, dat ik vermeen UL. geen ondienst te doen als ik de bekomene berichten meede deel. Het is eenigsints onzeker voor wien en wanneer zij gemaakt is. De eene overleevering zegt, dat zij het eerst zoude gebruikt zijn bij de afkondiging van den Munstersche vreede in 1648, toen de Staaten Generaal zich in de volle luister der Souvereiniteit vertoonden. Volgens eene andere overleevering zoude Willem de 2de haar hebben laaten maaken met het oogmerk om ze als eene staatsiekoets voor Zich en Zijne Familie te gebruiken en dan zouden de Staaten Generaal haar na deszelfs overlijden hebben overgenoomen. Ik beslis dit niet, het is zeker dat zij na dit gelukkig sterfgeval haar beste dagen gehad heeft. In innerlijke sterkte en uitwendige glans kwam zij overeen met de energie, welvaart en ontzach, waarover het Vaderland in die glorierijke dagen zich mogt verheugen; haar pracht trok, bij de toenmalige eenvoudigheid, den aandacht tot zich; een ieder zag haar met eerbied, en vermits men haar bij elke plegtige gelegentheid gebruikte, ontleende zij niet zelden meer luister van de groote Mannen, die zij voerde, dan van haar rijke cieraaden. In het jaar 1672 veranderde dit alles; naauwelijks was Willem de 3de Stadhouder geworden, of hij betrok de woningen op het Binnenhof; zij moest hierop hetzelve verlaaten om ruimte te maken voor zijne koetsen en spoedig zag zij haar glans door den luister van zijne hofhouding overscheenen. Zij onderging kort hierna de diepe vernedering dat de voornaamste Poort van het hof voor haar geslooten wierd, bij de plegtigste gelegentheden, zo als (bij voorbeeld) het afhaalen van Ambassadeurs ter eerster audientie, mogte zij niet dan door een zijpoort op het Binnenhof komenGa naar voetnoot1). Toen Willem de 3de, koning van Engeland geworden, nu en dan eens in den Haag kwam, wierdt zij door hem als zijne Parade koets gebruikt. Zij heeft toen veel geleden, want hij was gantsch niet omzichtig bij het gebruik van den eigendom van een ander; zij is toen ook bezet geworden met het wapenschild van het huis van Oranje, waarvan ik nog duidelijk traces ontdekt hebt. Door den dood van dien vorst in 1702 veranderde op nieuw haare toestand; het beschaadigde wierd hier en daar verholpen, het wapen overgeschilderd en aan alles een nieuw glansie gegeeven, zij wierd op nieuw in de koetshuisen op het Binnenhof geplaatst en alzo, zo wel als haare Meesters, in eere hersteld. Zij was in dien tijd nog zo sterk en glansrijk dat zij met den toestand en rijkdom van den Staat overeenkwam; de smaak was toen nog zo veel niet verfijnd of men zag haar met genoegen; men haakte toen nog niet naar het volmaakte. | |
[pagina 177]
| |
In den Jaare 1747 deelde zij op nieuw in het lot van den Staat. Toen Willem de 4de met zijne koetsen van Leeuwarden herwaarts overkwam, wierd zij wederom van het Hof verbannen en zworf zedert van de eene afgeleegene stad tot de andere. - Ten dien tijde bekwam zij ook de kostbaare oppasserGa naar voetnoot1). Haare glans was zedert als in het Hof vergeeten en haare luister verdween geheel voor die van het Stadhouderlijk Hof. Geduurende den Engelschen oorlog wierd zij blootgesteld aan de roofzucht van eenige dieven, die haar van veele goude kanten, Franjes en kwasten beroofdenGa naar voetnoot2). In 1786 vertoonde zij zich voor het laatst in het openbaar, edoch met eene waggelende gang, die meer gelach dan ontzach verwekte. In of na 1787 geraakte zij echter in het grootste gevaar. Er ontstond brand in de stal waarin zij bewaard wierd en door een toeval wierd zij voor eene geheele vernietiging behoed. Zij verloor echter op nieuw veele rijke vercierselen en de kroon van den top der kap, het voorwerk brande geheel weg en alles is door de dikke rook en damp als met een vaale doodkleur overtrokken. | |
[pagina 178]
| |
Gijlieden Medeburgers! zult derhalven wel beseffen dat haare tegenwoordige toestand niet gunstig zijn kan. Ik zag wel van verre eenige overblijfsels van voorigen luister, maar, nader bijkomende, kwam mij het bekend: O quantum mutatio ab illo voor den geest. Het onderwerk, waarop alles rust, is niet wel te betrouwen en scheen mij zwak toe. Het ijzerwerk is zwaar verroest, de riemen zijn veel gerekt waardoor alles slingert, het fluweel heeft verbazend geleeden door de Motten, welke als nog hun best doen ter geheele vernieling en het houtwerk is geheel vermolmd door den inwendigen kanker. Aan de vergulde beelden op de hoeken vernam ik het meest de vernielende hand des tijds; de kolom der Standvastigheid is omgevallen, de Gerechtigheid mist de balans, de Voorzichtigheid haar hoofd; de vierde plaats is ledig, uit de bewaarde fragmenten heb ik gemeend te moeten opmaken dat de Goede Trouw aldaar gestaan heeft. Ik heb het schilderwerk minder beschaadigd gevonden, op het achterstuk en in de middenvakken aan de zijden zijn fraije emblemata op de Eendracht betrekkelijk, dan dit is te faederalistisch om er nu bij stil te staan. In de zijpaneelen aan dien kant, welke thans na de Muur gekeerd staat, zouden, volgens zeggen, de Vrijheid en de Godsdienst of het Geloof geschilderd zijn. Ik kan er niets van zeggen. Zij staan in het donker; de Liefde en de Hoop zijn op de voorzijde verbeeld. Ik heb ze met aandacht beschouwd, de Liefde heeft veel door de brand geleeden, de Hoop is minder beschaadigd. Onder het groot voorglas heeft het wapen der Generaliteit gestaan, edoch dit is vreeselijk geblaakerd, en er is bijna niets van over als het rif van de Leeuw zonder klaauwen en tanden, van de Kroon is niets te zien, het Zwaard is beschaadigd, de Wapenspreuk onleesbaar. Het scheen mij toe dat aan het voorwerk ook weleer vergulde beelden gepronkt hebben, waarschijnlijk hebben die den Koophandel en de Zeevaard verbeeld om dat ik gedeelten van hoornen van overvloed daar aan bemerkt heb; dan deeze beelden zijn zo wel als de bok met den voetsteun geheel weggebrand, en er is door het laatste geen bestuur aan het gevaarte. Bij deeze karosse worden nog bewaard de noodige Tuigen voor zes Paarden, alle weleer op het kostbaarst gemaakt, als meede Roode Mantels en mutsen voor koetzier en voorrijder, rijkelijk met Goud galon bezet en door tijd en mot versleeten en beschaadigd; alles draagt blijken van vorige rijkdom, is eene waardige appendix van de karosse en het best te vergelijken bij de Oostindische Compagnie. Dit alles is nog bezwaard met eene schuld van f 157: 10: -, welke, na mijn inzien, de waarde van alles ver te bovengaat. Ik meen, Medeburgers, dat gijl. mij op gisteren niet alleen gequalificeerd hebt om van de karosse van Staat oculaire inspectie te neemen, maar ook om de vergadering te dienen van advis hoe in deze ten meesten profijte voor den Lande te handelen; ik neem daarom de vrijheid voortestellen om te beproeven of de tegenwoordige bewaarder te vreeden is indien aan hem, zo ter betaaling van zijne competentie als ter schadeloosstelling voor het | |
[pagina 179]
| |
verlies van zijne Post, de karosse met al zijn toebehooren (behalve de koetsiers Mantel en Muts) in volle eijgendom word afgestaan. Misschien laat de man de koets voor geld bezien, en is het dat hij dezelve bij afbraak verkoopt, zullen misschien de Liefhebbers de fragmenten bewaaren als reliquien van den luister der Staten Generaal, de fraye glaasen kunnen tot spiegels dienen. Wij besparen als dan jaarlijks voor den Lande f 315. - Zonder eene geheele reparatie zoude de koets in het geheel niet te gebruiken zijn en deezereparatie was thans zeker zo nutteloos als kostbaar. Al kwam er nu eens een Turksch Ambassadeur, dan zoude men immers altoos een open wagentje met twee paarden kunnen huuren, hetwelk met de tegenwoordige toestand van ons vaderland beter zoude overeenkomen. Wij hebben in deeze winter het levend emblema onzer vrijheid op zulk een voertuig gezien, het is dan ook mooi genoeg voor een gezant van Marokko; wil men echter met zulk een vreemd wezen eene vreemde vertooning maaken, laat men dan de koetsiers mantel en muts bewaaren, aan hetzelve den naam geven van Eerekleed van Staat. Hem bij zijne intreede hier meede vereeren en hem, alzo gekleed en omringd door de vier Trompetters van Staat in hunne groote Monteering gekleed, door den Haag rondvoeren. Hij zal tegen dit alles niet minder vreemd opzien als tegen dezen monstreuse karosse. Aldus gerapporteerd 26 Julij 1796. | |
[pagina 180]
| |
Het Comité nam het voorstel van den Rapporteur in overweging, en wees dezen benevens een der leden aan met den bewaarder de Marée in overleg te treden en een accoord te treffen. Zij slaagden hierin naar wensch door den Crediteur, zoowel voor zijn pretentie als ter schadeloosstelling voor het verlies van zijn post, alles in eigendom af te staan. Wij lezen dan ook in de Notulen van het Comité tot de Algemeens Zaken te lande van den 1sten Augustus 1796: Is gehoord het rapport van den burger Scheltema bij Resolutie van 25 Julij ll., gequalificeerd om met den bewaarder van de karosse van Staat J.B. de Marée de nodige schikkingen te beramen over gemelde post, de betaaling van het verscheenen tractement en over het dedomagement van het verlies van gem. post: waar bij gem. Burger Scheltema te kennen geeft: dat Hij na eene nauwkeurige beschouwing bevonden heeft dat de karosse, die door den tijd en een felle brand considerabel beschaadigd is, niet dan na kostbaare reparatiën te gebruiken zoude zijn, dat het hem voorkwam dat dezelve met al de toebehooren zo als de tuigen en de koetsiers en voorrijders kleeding enz. enz. na aftrek der onkosten bij eene publicque verkooping zeer weinig geld zoude opbrengen en dat Hij daarom beproefd had of den bewaarder te vreeden was zo men hem alles in eigendom aanbood, mits hij dan afstond van zijne competentie ad f 157: 10 aan hem toebehoorende voor een half jaar ordinair tractement 30 Junij ll. verscheenen en daar booven verklaarde niet meer te pretendeeren te hebben voor het verlies van zijn post. En dat gemelde Bewaarder verklaard had hier meede te vreeden te zijn. Waarop gedelibereerd zijnde, is goedgevonden en verstaan het verrichte van gem. Burger Scheltema te approbeeren, voorts ter bespaaring van 's Lands penningen gemelde post van bewaarder van de karosse van Staat te mortificeeren en de karosse met al zijn toebehooren aan gem. J.B. de Marée in eigendom af te staan, welke overgifte zal strekken tot Liquidatie van de pretensie, welke hij wegens het bewaaren van de voorsz. karos van den Staat van den Lande te pretendeeren heeft, terwijl sints dien dag ook daarmede komt te vervallen de post van karossebewaarder van den Staat en den supplt. wegens de waarneming van zijne vorige bediening wordt gehouden voor gedefungeerd. En zal hiervan bij extract deezes aan de supplt. worden te kennen gegeven tot informatie en om zig aan den inhoud van deeze te bedraagen. Bij het handschrift vindt men nog het volgende aangeteekend: Hierop is de karosse gesloopt en bij afbraak verkogt. Het houtwerk is verbrand om het goud in de asch weder te vinden, de beste paneelen heeft men bewaard op hoop om dezelven als schilderijen te kunnen verkoopen, de Vrijheid en de Eendracht stonden eerlang bij een Negotiant in oud ijzer op een sluijs te koop, de Mosaische Burgers hebben de koetziers mantel enz. aangehandeld en het fluweel met goude bloemen, waarop weleer de grootste staatsmannen in luister blonken, word thans gebruikt tot Muilen en tot speldekussentjes. Sic transit gloria mundi. |
|