| |
| |
[pagina 105-106]
[p. 105-106] | |
Spinnerij te Laren, (Gooi), naar eene schilderij van den meester.
| |
| |
| |
Albert Neuhuys.
Door Js. van Rennes.
Het is met niet weinig schroom, dat ik de vereerende taak heb aanvaard, om over den schilder, wiens naam boven dit opstel geschreven staat, eene causerie voor dit Maandschrift te schrijven.
Mocht ik ook al in de uitspraak van een onzer meest bekende critici, dat aan het geschrijf over kunst in onze bladen en periodieken niet te veel waarde moet worden gehecht als drukkende slechts het individueel oordeel van den schrijver uit en het eigenlijk alleen dienende is om wat leven te wekken, ook
| |
| |
al eene aansporing vinden om ook mijn oordeel met eenige vrijmoedigheid neer te schrijven - toch heb ik slechts met moeite mijne aarzeling kunnen overwinnen.
Alleen de overweging, dat ik, als vroeger stadgenoot van Neuhuys, hem in zijne jeugd meer van nabij heb gekend en den vaak zoo moeilijken strijd heb gadegeslagen, dien hij op den weg naar zijn ideaal te voeren had, deed
Stille bewondering, naar eene krijtteekening
mij besluiten, mij van de opdracht te kwijten, omdat ik juist uit die jeugd des schilders wellicht enkele bijzonderheden kan mededeelen die wetenswaardig genoemd mogen worden.
Albert Neuhuys is niet, wat men noemt: een groote meester, die school vormt. Hij is geen eclatant, maar een eenvoudig, intiem talent, evenals zijne kunst.
| |
| |
Er is van die schilderijtjes met moeders en kindertjes, zoo weinig anders te zeggen, als dat het mooie, oprechte, eenvoudige, eerlijke kunst is. Dit neemt evenwel niet weg, dat Neuhuys een groot colorist is. Sommige zijner schilderijen zijn sterk van kleur, en altijd heerscht er de grootste harmonie in.
Helaas, zijn er in ons land slechts weinige van zijne schoonste werken te vinden. De meeste zijn naar Engeland en Amerika gegaan.
Schuur, naar eene studie in olieverf.
Het Rijks-museum te Amsterdam bezit een voortreffelijk schilderij van Neuhuys, waarin de genoemde kwaliteiten sterk uitkomen.
Ook enkele smaakvolle verzamelaars bezitten een Neuhuysje en vinden voor zich zelven een genoegen in dat bezit. Doch men verheft er zich niet op, zooals zij, die zich met rechtmatigen trots op het bezit van een Maris, een Israels, een Mauve beroemen.
Toch neemt hij een waardige plaats onder zijne kunstbroeders in en wordt ook door dezen met eere genoemd.
Die plaats heeft hij na lang werken en zoeken, na langen en harden strijd verworven, zooals uit het onderstaande blijken zal.
* * *
Albert Neuhuys is in 1844 te Utrecht geboren. Hij was de jongste van acht kinderen, waarvan de oudste, Jan Neuhuys, een tijdgenoot en vriend van Alma Tadema, reeds jaren lang, tegelijk met dezen, aan de Antwerpensche academie studeerde.
Die langdurige en kostbare studie was oorzaak, dat, toen ook de jongste
| |
| |
zoon zijn wensch te kennen gaf, om schilder te worden, de vader zich met alle kracht daartegen verzette en zijn streng bevel onverbiddelijk luidde: dat nooit!
De vader was van oordeel, dat het beroep van steenteekenaar meer voordeelbrengend voor den jongen man zoude zijn en, wijl hij daarin dan ook
Vischvrouw uit Huizen, naar eene aquarel.
zijnen lust in teekenen kon botvieren, werd derhalve eene werkplaats gezocht, waar hij spoedig als leerling werkzaam gesteld werd.
Geheel bevredigd was Albert Neuhuys over die oplossing niet en toen hij
| |
| |
dan ook na verloop van twee jaren met de boodschap thuis kwam: ‘de fabriek staakt het werk en wordt Maandag gesloten!’ kon hij bij de mededeeling dier zoogenaamde Jobstijding zijne vreugde haast niet verbergen.
Na lang wikken en wegen welke weg thans zou worden ingeslagen, stemde de vader, het leegloopen nog meer verafschuwende dan het schilderen, er in toe, dat hij bij eenen teekenmeester op het atelier zou gaan. Doch zoozeer vreesde hij dat dit aanleiding mocht zijn dat zijn zoon zich geheel aan
Morgenkus, naar eene schilderij.
de schilderkunst zou gaan wijden, dat hij zelf den teekenonderwijzer, den toenmaals in Utrecht zeer bekenden Gijs Craeyvanger, opzocht en dezen op zijn geweten deed beloven, dat hij elke poging, ook de geringste, tot schilderen, bij den hem toevertrouwden leerling zou onderdrukken en hem alleen dat zou onderwijzen wat hij voor zijn toekomstig beroep, de lithografie, noodig had.
Ongelukkigerwijs - voor den vader althans - was die onderwijzer een man, die, ofschoon zelf niet tot de uitstekende beoefenaars behoorende, zeer veel liefde voor de schilderkunst had.
Deze ontdekte al spoedig in zijn leerling eenen aanleg, die het hem deed bejammeren de belofte aan den vader te hebben gedaan. Doch hij had zijn
| |
| |
woord gegeven en maakte er een gewetenszaak van den jongeling te verbieden aan zijne roeping gehoor te geven.
Maar telkens kwam die leerling met nieuwe schetsjes en studietjes of zat daaraan op de lange middaglessen te arbeiden en eindelijk was de onderwijzer overwonnen. Het verraad aan den vader werd gepleegd!....
In den aanvang, tersluiks en van eenigen afstand, keek hij over den schouder van Albert Neuhuys naar het werk, dat deze ondernomen had; later van meer nabij, en dan stond hij te dribbelen van ongeduld om den talentvollen beginner op fouten te wijzen en een wenk te geven hoe die te verbeteren.
Het ijs was gebroken! Weldra wendde hij zich maar half meer om en het duurde niet lang of Craeyvanger achtte zich bij zooveel ‘roeping’ niet meer gebonden aan zijn, den vader gegeven woord en zat nevens den jongen artiest, om hem in de geheimen der kunst intewijden.
Maar ondanks dit alles wist Craeyvanger van niets en wilde van niets weten.
Inmiddels had Neuhuys zijne moeder voor het pleit gewonnen en werd door haar de aankoop van de tubes verf en andere benoodigdheden bekostigd. Voorts werd er in het diepst geheim op den zolder een klein atelier ingericht, waar de oude schoonmaakster zijner moeder hem gedurende een paar uren daags tot model diende.
Zoo werkte en studeerde hij, ondanks zomerwarmte en winterkoude, op zijn zolderkamertje vol ijver en toewijding, totdat eene toevallige gebeurtenis plotseling eene groote verandering en verbetering in zijn levenslot bracht.
Hij verplichtte namelijk eens eenen vriend door voor dezen naar eene photografie een portret in olieverf van diens zuster te schilderen. Dit werk van den schilder kwam in handen van een kunsthandelaar, tot wien de vriend zich gewend had om het te omlijsten, en het liet niet na, diens aandacht in hooge mate te trekken.
Hij vroeg den naam des schilders, maakte kennis met dezen en stelde hem voor, dergelijke portretten voor hem te maken, waarvoor hij hem een vasten prijs zou betalen. Eéne voorwaarde was er echter aan verbonden: des schilders naam moest onbekend blijven. Neuhuys, blijde zoo plotseling een behoorlijk inkomen te zullen hebben, stemde toe en de bestellingen bleven niet uit. Neuhuys had zooveel werk als hij maar af kon.
De kunsthandelaar gedachtig aan: een profeet, enz. maakte ‘sub rosa’ aan iedereen bekend, dat hij in aanraking was gekomen met een beroemden Franschen schilder, de beroemdste wel van zijn land, die, wegens huiselijk verdriet - hij had iets met zijn vrouw, of zijn dochter iets met een officier gehad, dat wist hij niet recht - zijne familie was ontvlucht en nu heimelijk in Nederland vertoefde en door het schilderen van deze portretten zijn brood moest trachten te verdienen.
Onder de talrijke portretten, welke Neuhuys in de ongeveer twee jaren,
| |
| |
welke deze verhouding duurde, geschilderd heeft, behoort o.a. ook dat van onze vermaarde actrice Mevrouw Kleine-Gartman. In den regel werden deze portretten door den handelaar een paar dagen voor zijne vensters tentoongesteld en het gebeurde niet zelden dat Neuhuys, zich onder de kijkers op de stoep bevindende, dan zijnen lof hoorde uitbazuinen en tevens het diepste
In den tuin, naar eene schilderij toebehoorende aan Mevrouw van Essen, te Amsterdam.
beklag over de vermeende ongelukkige levensomstandigheden, waarin de schilder verkeerde.
Doch eens op een middag kwam voor de ramen van den kunsthandelaar,
| |
| |
de vroegere teekenonderwijzer van Neuhuys, Gijs Craeyvanger, en beschouwde met groote aandacht een daar tentoongesteld vrouwenportret. 't Was van Neuhuys' hand en toevalligerwijs had deze, langzamerhand minder voorzichtig geworden, in de omgeving van het vrouwenbeeld meer dan gewoonlijk aan zijne fantasie den vrijen teugel gevierd. En juist die omgeving verried hem. Craeyvanger kende zijn voorkeur voor berkenboompjes en deze, op dit portret geheel naar zijne wijze geschilderd, ontdekkende, stapte hij den winkel in en vroeg den handelaar: ‘is dat portret ook van dien Franschen schilder?’
Studie.
En toen het antwoord luidde: ‘zeker, nog altijd van denzelfden!’ viel hij uit: ‘Nu, dan heet die Franschman Albert Neuhuys, hoor!’
Het geheim was geen geheim meer, en ofschoon de bestellingen niet vermeerderden, nu bekend werd dat een jong stadgenoot de zoo bewonderde schilder was, zoo kan men toch nog heden ten dage in menige woning te Utrecht portretten zien hangen toen ter tijd vervaardigd door den thans zoo vermaarden schilder.
Eenigen tijd daarna vestigde zich in Utrecht eene aanzienlijke Indische familie, die Neuhuys opdroeg het schilderen der portretten van de vrouw
| |
| |
des huizes en hare dochters. Tot groote tevredenheid der Indische familie werd dit werk uitgevoerd, maar niet minder was ook Neuhuys met den uitslag tevreden, want, gevoelende hoeveel hem nog ontbrak, had hij reeds lang den wensch gekoesterd om aan de Antwerpensche Academie te gaan studeeren en zag zich nu door dezen gelukkigen uitslag even plotseling als onverwacht in staat gesteld om dien wensch te bevredigen.
Hij had toen den vier en twintig jarigen leeftijd bereikt en bleef te Antwerpen vier jaren. Natuurlijk was de opbrengst der portretten bij lange na niet voldoende om al de onkosten van zijn verblijf te Antwerpen ook maar voor een klein gedeelte van dien tijd te dekken en, ofschoon hij zich over zijn moeitevol leven aldaar niet veel uitlaat, ‘het ging er in die dagen dikwijls Spaansch toe’, zooals hij 't noemt.
Studie.
Nauw stond de zon aan den hemel of Neuhuys zat reeds voor den ezel te schilderen en over te schilderen. Bij zijne studie moest hij hard werken om de kosten daarvoor zoowel als voor zijn onderhoud te verdienen. En opdat zijne werken verkoopbaar zouden zijn, werd hij als van zelf gedreven in de toen vooral zeer sterk geprononceerde Antwerpensche kunstrichting en leverde hij ridders en jonkvrouwen in schitterende kleederdrachten. En zijn satijn was satijn. Met stalen volharding bleef hij er aan arbeiden totdat zijn werk de stof naar behooren uitdrukte.
De beide laatste jaren van zijn verblijf te Antwerpen werden hem eenigszins gemakkelijker gemaakt door het Koninklijk subsidie, dat hij gedurende drie jaren heeft genoten.
| |
| |
België verlatende koos hij Amsterdam tot verblijfplaats, waar zich inmiddels ook zijne ouders metterwoon gevestigd hadden.
Aldaar maakte hij kennis met de Marissen en Mauve, die, zoo vaak zij in Amsterdam kwamen, hem gingen bezoeken en aanmoedigen, waartoe deze illustre mannen niet opzagen tegen den weinig aanlokkelijken tocht naar een Amsterdamsch zolder-atelier.
Had Neuhuys reeds in Antwerpen gevoeld dat hij met zijne kunst eene andere richting moest inslaan, langzamerhand kon hij in 't geheel geen vrede meer hebben met die jonkvrouwen en ridders, met menschen en toestanden uit
Middagmaal, naar eene schilderij.
lang vervlogen tijden. Wat hij zocht, was eene impressie van de natuur weer te geven; niet het bedachte, het gefantaseerde, maar het geziene, het werkelijk meêgeleefde aftebeelden.
En spijt de opmerkingen van verwanten en vrienden, die vonden dat hij nu juist zooveel naam begon te maken met zijn ‘satijntjes’, ging hij rechtstreeks op zijn doel af. Hij trok naar buiten, naar Gelderland en 't Gooi, zwierf daar dagen en weken rond en keerde steeds met een rijken schat van studiën weer huiswaarts. Trouwens had de lust daartoe zich reeds tijdens zijn verblijf te Utrecht bij hem geopenbaard. Ik herinner mij nog hoe hij daar eens plotseling door dien lust bekropen werd, doch, helaas, geene middelen
| |
| |
had om dien te bevredigen. Doch hij weet raad! Spoedig had hij een schilderijtje gereed gemaakt en daarmede gewapend, stapte hij op een fraaien ochtend naar een rijken smid, een Maecenas in die dagen. De man had volstrekt geen zin in het stuk, maar Neuhuys wist zoolang te praten en hem zoo stellig te overtuigen dat hij het moest koopen, omdat hij, Neuhuys, anders niet naar buiten kon om te studeeren, dat de smid eindelijk voor f 25. - eigenaar van de schilderij werd. Met dien schat ging Neuhuys nog denzelfden dag per spoor naar Nunspeet, waar hij zich voor acht dagen bij een bakker inkwartierde en daarna, beladen met studiën doch met een ledige beurs, wel voldaan huiswaarts keerde.
Studie.
De zoon van den inmiddels overleden smid heeft de schilderij nog steeds in zijn bezit.
Neuhuys schijnt vaak min of meer gepraeoccupeerd. Het komt soms voor dat hij aan een gesprek weinig of geen deel neemt en van een oogenblik dat er niet op hem gelet wordt, gebruik maakt, om stil het vertrek te verlaten. Dan kan men er zeker van zijn hem, nog na verloop van uren soms, op zijn atelier te vinden, bezig aan eene schilderij, die hij in langen tijd niet onder handen heeft gehad, doch hem nu weer plotseling voor den geest kwam.
Ofschoon reeds voor zijn huwelijk in 1876 in den Haag gedomicilieerd, brengt hij toch nog het grootste deel van het jaar buiten door. In de laatste jaren vertoeft hij des zomers en veelal ook een gedeelte van den winter te Laren en wie hem daar reeds in den vroegen morgen, beladen met al zijn schilderstoestellen, den breedgeranden hoed op het hoofd, een weinig naar links voorovergebogen, in allen eenvoud ziet heen stappen, blijkbaar aan niets anders denkend dan aan den arbeid, die hem wacht, kan zich moeilijk voorstellen, dat dit dezelfde man is, met wien hij den vorigen middag aan het diner zoo gezellig heeft zitten praten en die den avond door muziek en zang - waarvan hij een groot bewonderaar en gelukkig beoefenaar is - zoo ras deed voorbij snellen.
Bij al zijn reizen en trekken wordt hij in den regel getrouwelijk vergezeld door
| |
| |
Een binnenhuis te Laren, naar eene schilderij.
| |
| |
zijne vrouw en beide kinderen (in den laatsten tijd slechts door het jongste).
Vier jaren achtereen heeft hij met zijn gezin gezworven, Hollandsch en Belgisch Limburg, de Kempen, Brabant en Gelderland bezocht, overal eenigen tijd verblijvende en steeds werkende en studeerende. En nog komt het herhaaldelijk voor dat hij, eene schilderij willende voltooien, opmerkt dat hij nog gaarne een model zou willen zien, en fluks zit dan weer de kunstenaar met zijne familie in den trein en stoomt voor eenige dagen, die dikwijls tot weken zich uitbreiden, naar België of elders.
Men kan dit nauwelijks begrijpen, wanneer men hem bijwoont in zijn gezellig huis in den Haag op zijn atelier, waar hier een lapje gobelin, daar een Perzisch kleedje, ginds een Turksch kussen en al dat soort bric à brac, waar schilders zooveel van plegen te houden, de wanden of stoelen versieren, met teekeningen van zijne kunstbroeders: een herdertje van
Bij de wieg, naar eene studie in olieverf.
Mauve, een strandje van Maris, een paar schuiten van Breitner en eene buitengewoon mooie aquarel, door Jozef Israëls, voorstellende Neuhuys portret. En zegt men hem dan, dat het hier toch veel aangenamer is dan des zomers door stof en des winters door slijk te gaan, om eindelijk in een
| |
| |
muffe, kille, oude boerenstulp te zitten, dan krijgt men op zijn eigenaardige manier ten antwoord: ‘Och, je weet niet hoe mooi dat is, die tonige, witte muurtjes!’ En hij voegt er nog bij: ‘Enfin, ieder zijn smaak!’
Wat er eigenlijk mooi aan is, weet hij niet goed duidelijk te maken en zoo gaat het hem met vele zaken. Als ge met Neuhuys in gesprek zijt, dan kijkt hij u al in den aanvang aan of hij op uw gelaat wil lezen, dat ge hem reeds begrijpt vóór hij nog goed gezegd heeft wat hij wil. Dan let hij op uwen mond of gij het woord ook wilt zeggen, dat zijne gedachten moet uitdrukken en waarnaar hij dikwijls zoekt, zonder het te kunnen vinden.
Studie.
Gedurende de uren die Neuhuys aan zijnen huiselijken kring wijdt, vertoont hij zich als een zeer sympathieke persoonlijkheid. Als hij in zijn gemakstoel gezeten, zijnen jongste, Broertje, tegen hem laat opklauteren en met hem schertst en lacht, dan is hij de gezelligste huisvader, dien men zich denken kan. En aan dien kring is hij zeer gehecht. Waar hij gaat daar moet zijn familie hem volgen en slechts noode werd het oudste dochtertje naar de kostschool gezonden. Haar beeltenis, zoowel als die zijner vrouw en van zijn zoontje, vindt men meermalen in zijne schilderijen terug.
De gravures, die dezen tekst versieren, zijn meest alle genomen naar studiën, die nog nimmer zijn atelier verlieten, of naar nog niet geheel voltooide schilderijen.
Op de tentoonstellingen trekken zijne werken steeds de aandacht van kenners en liefhebbers en vele onderscheidingen vielen hem o.a. te Parijs, München en Amsterdam ten deel.
Nog in de kracht van zijn leven, gaat Neuhuys eene schoone en eervolle toekomst tegemoet en er mag nog menige grootsche kunstuiting van hem verwacht worden.
|
|