echt dichter, door een belijder van het nieuw Evangelie der litteraire kunst, is geschreven. Lees u maar eens - dan zal u het onmiddellijk begrijpen!’
Ik vond een aantal blaadjes, net en nauwkeurig beschreven met strophen van velerlei aard en vorm. Dadelijk begon ik te lezen:
‘Haar liggend hoofd en haar tevreden beenen,
- ‘Neen dat niet! Dat is voor u abracadabra!’
- ‘Met uw verlof. Ik versta het volmaakt goed! De taal is helder, misschien al te helder!’
- ‘Neem wat anders.’
- ‘Ik gehoorzaam! Hier lees ik:
‘Dikwijls loopt 'n meid zonnige dag te denken
en kijkt met verre wijd gebalde oogen
terwijl ze scheef ruikt en er met gebogen
neus bij staat, die de dikke vleugels krenken.’
De Amsterdamsche dame knikte voldaan. Ik vroeg kalm:
- ‘Is dit nu niet juist het proza, dat Jan en alleman schrijven kan? Zelfs is dit proza slechter, dan dat van Jan en alleman, omdat de auteur goed gevonden heeft in raadselen te spreken, als 'n schoolkind, of 'n krankzinnige. Het eenig nieuwe is, dat iemand schreef ruikt en er met gebogen neus bijstaat! Aardige pose!’
- ‘Geef hier m'n zakboekje! Ik zal zelve wel wat kiezen!’
En nu ving ze aan met eene stem, die als het schor propheteeren van eene Apollopriesteres klonk:
‘Eene vrouw als de wereld, als een wezenlooze
met lachen, en dik en rond, en looze
armen - hooge, stijf bij haar blijvende borsten
als de hooge heuvel in het verdwalende licht dorsten
ligt - de vaste hooge zwellingen
waarbij m'n kan blijven liggen en vertellingen
doen aan zich - in het verlichte vogeldoorslurpte tierelierende licht!’
- ‘Als mystificatie, als fumisterie, niet slecht!’ - hernam ik. - ‘De moraal is duidelijk: men kan bij “vaste hooge zwellingen” blijven liggen, en zich zelf vertellingen doen! Een huismiddel tegen verveling.’
- ‘We zullen er niet verder over spreken! Het profanum vulgus verstaat geene poëzie!’
- ‘Volkomen juist! Wij profanen zullen liever het boek der gezusters Loveling lezen. Dat andere is voor de Goden en niet van ons! Mag ik iets vragen. Bevalt u het proza der nieuwe litteraire Evangelisten even goed!’
- ‘Natuurlijk!’
- ‘Heeft u de beide meesterstukken der nieuwe school: Eene liefde en De kleine Republiek genoten?’
- ‘Neen, meneer!’
- ‘Dat is zeer vreemd in den mond van zulk een ijverig adept. Het beste wat de nieuwe school schiep niet te kennen! Hier is kuische en kiesche kunst, die kooken doet en kolderen. U moet er onmiddellijk werk van maken: Twee meesterstukken! In de gesprekken, door de helden uit deze geweldige scheppingen gevoerd, heerscht de toon van een verloopen, schurftachtigen Aristophanes! Ik zou maar eene aanmerking kunnen maken over den inhoud dier gesprekken. In de chambrée der vice-korporaals en in den stal der veld-artilleristen overtreft men den auteur soms in het pittige en schilderachtige van het woord! Maar dat is ook alles!’
Daar er op dit oogenblik luid om stilte gevraagd werd, omdat een ‘kopstuk’ onder de Zuid-Nederlandsche broederen zou spreken, bleef het onderhoud hierbij.