Als in een droom herzag ze den tijd, toen ze vol moed ditzelfde park voorbijliep, - 's avonds - het verdiende geld in den zak; het was waar, dikwijls was ze zoo moe, zoo afgetobt geweest, dat ze steunend, den lamgeslaafden rug kromde, - maar ze had geld verdiend, veel geld.
En nu? wat nu?
Sedert een maand was ze afgedankt, niet omdat ze lui of ziekelijk was, dan had de fabriekspoort zich nooit voor haar geopend, maar de bestellingen bleven weg, de prijzen laag, en daarom zag de direkteur zich genoodzaakt, ‘(dat was het eind van zijne schetterende redevoering geweest) eenige meisjes af te schaffen, later, in de lente, enfin, hij zou zien....’ Toen hij hare wanhopige oogen ontmoette, ontschroefde zich de zelfvoldane stroeve trek in zijn gezicht, - hij stopte haar een gulden in de hand.
Heesch had ze een ‘dank u’ uitgewrongen en was gegaan.
Wat nu? wat nu?
Een stekende gedachte deed haar met een schok de oogen openen - als ze eens, zie daar, dicht bij lag het kanaal, bleek en dood onder een wurgenden ijsband; toch op eene plaats was een bijt gehakt, vuilig gele gore klompen lagen om het donkere gat opgestapeld. O, ze wist het wel, één stoot met haar lompe, ontvelde laars op 't schrompelige ijsvliesje - zij zonk weg - ze zou verdwijnen. Men had haar verteld, dat j' onder het ijs pijlsnel wegschoot, eerst later, veel later zou ze gevonden worden en Truus zou nooit weten.... Truus! wat zou die dan beginnen zonder haar? In het armhuis? neen, de waschvrouw had laatst geklaagd, dat niemand daarin kwam zonder ‘pretexie’ van groote lui, omdat het er zoo vol was, en hoe zou ze daaraan komen?
En dan - wat was dat al lang geleden - had moeder haar op 't sterfbed niet laten beloven goed voor Truus te zorgen? Toen buurvrouw lang gezegd had, dat het gedaan was, had moeder nog eens de uitgebluschte oogen opgeslagen, en genokt: ‘Goed - zorgen voor 't kind, - en braaf blijven, Bet.’ ‘Ja, moeder’ had ze gesnikt.
Nu, bij de herinnering, groefde een dor lachje, droever dan een traan, zich om haar mond: ‘Voor Truus zorgen en braaf blijven,’ die twéé dingen tegelijk? Hoe was dat mogelijk? Neen het brandde fel op, wat lang onzeker door heur hoofd schemerde, slechts een belofte kon ze houden. Ze aarzelde niet: ‘Eerst Truus, die gaat voor,’ trilde 't van de lillende lippen, ze zal niet sterven van honger!’
Nu ze een besluit genomen had, werd ze kalmer, - het tikken hield op.
Ja, als ze weer geld had, dan kon ze de huur betalen, dan werden ze morgen niet uit het kamertje gezet, dan kon ze voor zich dien warmen wollen doek uit het Gortstraatje, voor Truus een mantel en laarzen koopen, dan,.... maar, als men haar vroeg, waar dat geld vandaan kwam, wat zou ze dan zeggen? God, - als iemand eens aan Truus vertelde, hoe ze het verdiende? Onzin, een kind van acht jaar had geen verstand van zulke dingen. Had zijzelf dan vroeger begrepen, wat die vrouw bedoelde, toen