| |
| |
| |
Pastels.
Door Florentijn.
I.
De eene heette Alma, de andere Ilma.
Waar en wanneer zij leefden zou ik u niet precies kunnen zeggen.
Ik vermoed vrij ver van hier en ettelijke eeuwen geleden.
't Was in de dagen toen de luchtbewoners zich nog wel een enkel maal verwaardigden af te stappen op onze planeet en aan te zitten bij de kinderen der aarde. In de dagen toen er nog menschelijke amphibiën leefden, edele Melusina's, die een koning Helmas tot vader hadden! In de dagen toen een boom nog iets anders was dan een verzameling cellen; toen alles wat ademde, - hoewel enkele plompe naturalisten dit reeds begonnen te ontkennen -, ook al stond het vastgenageld aan den bodem, nog eene ziel had. In de dagen toen men tusschen het laag gebladerte dier bezielde boschreuzen nog bijwijlen het witte voetje zag schemeren van een zich voortreppende dryade.
Met bovenstaande aanduidingen moet ge het maar doen; een nauwkeuriger tijdsbepaling kan ik u niet geven.
Gelukkig dat ik in andere opzichten beter op de hoogte ben. Zoo kan ik u mededeelen dat Alma en Ilma blank, blond en blauwoogig -, alsmede dat zij zusters en tweelingen waren.
Op 't oogenblik dat mijn verhaal aanvangt hadden zij juist den leeftijd van zeventien jaar bereikt.
Zooals meer bij tweelingen het geval is, bestond er tusschen hen eene sprekende gelijkenis. Die gelijkenis was zóó sterk, dat zelfs haar huisgenooten ze niet van elkaar konden onderscheiden. En niet alleen wat het uiterlijk betreft, ook in alle andere opzichten was er tusschen hen geen of nagenoeg geen verschil te bespeuren. Zij hadden dezelfde spraak, dezelfde kleine eigenaardigheden, het zelfde karakter. Alleen was Alma - die het van haar zuster in leeftijd eenige minuten won - wanneer het er op aankwam, wat moediger, voortvarender.
Naast die wonderbaarlijke overeenkomst viel er bij onze beide meiskens nog iets anders op te merken en dat nog vrij wat wonderbaarlijker was. Van den eersten dag harer geboorte bestond er tusschen hen een vreemdsoortige band. Wat de eene gevoelde of dacht, gevoelde of dacht ook de ander. Zelfs al zagen zij elkander niet. Zij vormden als 't ware één wezen, verdeeld tusschen twee lichamen. Die beminnelijke gave om in den letterlijken zin steeds één van ziel te zijn, zou echter vroeg of laat noodzakelijk ver- | |
| |
zwakken, ja geheel verdwijnen.... En dat wel, zoodra de liefde zich bij hen zou hebben doen gelden, waardoor de zusterlijke genegenheid niet meer heur geheele hart zou vermogen in beslag te nemen.
De eene heette Alma, de andere Ilma.
Maar, zooals hieronder blijken zal, van zoo iets was voorloopig nog geen sprake. En ze waren er niet minder gelukkig om. Niets vroolijkers en kalmers, niets volmaakters, dan het leven der beide blondinekens. Zij leefden slechts door en voor elkander. Dat in dien toestand ooit eenige verandering zou kunnen komen, daarvan hadden ze zelfs geen vaag vermoeden.
Ouders bezaten ze niet meer. Haar moeder stierf toen zij één dag oud waren en haar vader kort daarna. Wijl onze weezen zich dus nooit, voor zoover heur geheugen reikte, in vader- of moederliefde hadden mogen verheugen, gevoelden ze volstrekt niet haar gemis.
Zij waren in huis bij een stokouden grootvader, die, zooals meer oude lieden, alleen om zich zelf dacht. - Neen, toch niet. Ik vergat 's mans vogels. Hij verdeelde zijne liefde tusschen deze laatste en zijn ik. Natuurlijk hield hij
| |
| |
de grootste helft steeds voor zich. Neen, ik ben al weêr aan het lasteren. In éen enkel opzicht toch was dit niet het geval. Terwijl de oude man zijn eigen woning liet vervallen, had hij de grootste zorg voor de huisvesting zijner zingende vrienden. Wanneer hij niet, gelijk meestal, rustig zat te dommelen, zomers op de tuinbank onder den wilden wingerd, 's winters bij de hooge schouw, kon men hem stellig en zeker bezig vinden in zijn' kleine werkplaats met de fragmenten van een twintigtal kooien om zich heen.
Een niet veel jongere dienstmaagd, die den geheelen dag veegde, boende, waschte, plaschte en... gromde, voltooide het gezin. Ook deze liet zich aan de meisjes weinig gelegen liggen. Als Barbarina - zoo heette de oudgediende - moegeveegd of moegeplast, eindelijk bij het vallen van den dag uitgeput zich nederzette, of tusschen twee vermoeiende verrichtingen in even poosde, geleund op haar stoffer, had zij wel wat anders te doen dan naar die twee vreemdsoortige kinderen te kijken.
Met de bewoners van het op een half uur gelegen dorp - haar naaste buren - hadden zij volstrekt geen omgang. Grootvader en Barbarina evenmin. Het ‘Vogelhuis’ werd namelijk door een ieder vermeden en in 't bijzonder de beide tweelingen, wier geheimzinnige eigenschap den lieden angst inboezemde. Wie de gezusters in de verte zag naderen, sloeg haastig een kruis, prevelde een paternoster, en bedacht zich geen oogenblik een omweg te maken, ook al had hij nog zoo'n haast.
Sinds haar prilste jeugd gewoon aldus geschuwd te worden, zagen de kinderen daarin niets vreemds of stuitends en zij van hàar kant vloden heur vlieders.
Buitendien - hun gezelschap konden zij best ontberen! Zij hadden elkaâr, - zij hadden het bosch en zij hadden de zee....
Dat bosch was de gezelligheid zelve. Slechts bij uitzondering vond men er van die hooge, eerst nabij het uitspansel zich vertakkende stammen, gelijk men die meer landwaarts aantrof. De boomen vertakten zich daar liefst nog vóór zij zelfs boven de aarde waren. Men baadde er dus in het groen.
Zooals reeds gezegd is, lag in de dagen van moeder Barbarina de tijd der schoone woudnymfen etcetera nog niet geheel achter den rug. De weinigen die overgebleven waren, of zich nog wel eens even vertoonden, schenen bij voorkeur te huizen in dat dichtbegroeide dorado, - 'twelk wij, in navolging der beide zeventienjarigen, het zeebosch zullen noemen. Ook was het meer dan eens gebeurd dat Alma of Ilma, op heur daaglijksche wandelingen aldaar, in den hoogen kelk van een bekervaren blikkend, een kleine elf hadden ontwaard, die zich snel liet wegzakken tusschen het mos. Want - gelijk men ze later zou noemen - de mythologische wezens van het noorden en het zuiden, die zich vroeger streng afgescheiden hielden, hadden zich langzamerhand vermengd en verbroederd, tot elkander gebracht door de uitroeiwoede der reeds genoemde naturalisten, in deze samen gaande met de belijders van den machtigen Galileër.
Die door de geloovigen verafschuwde ‘alfsgedrochten’, de koddige panen
| |
| |
en hun' schoone vervolgelingen verhoogden natuurlijk nog meer de gezelligheid van dat halverwege in den bodem verzonken woud.... En zij weêrhielden de dorpelingen dit verlokkende oord ooit te betreden.
Gelijk de benaming reeds doet vermoeden, strekte dat bosch zich uit tot aan de zee.
Die zee en het smalle strand, 't welk beide heerlijkheden scheidde, hoop ik u straks eenigszins uitvoerig te teekenen. Het was zóó smal, dat de scheiding nu en dan geheel wegviel. Alma en Ilma hadden daar niets tegen; want hoe verder 't water kwam, des te meer verrassingen liet het achter: reusachtige jacobsschelpen in allerlei kleuren, wonderlijk schoone harpen en stukgetoeterde kinkhorens.
Altijd hoorden, zagen of vonden zij daar iets nieuws. Zij verveelden zich er nooit. Uren lang konden zij bijvoorbeeld de beredderingen gadeslaan en de bepratingen volgen van zich reisvaardig makende trekvogels, en zonder ooit te verlangen plaats te mogen nemen op hun rug.... Met hetzelfde onverminderde genot zouden zij aan dat zeestrand, het eene jaar voor, het andere jaar na, te zamen dagelijks hebben kunnen vertoeven,
Grootvader in zijne kleine werkplaats.
| |
| |
tot zij eindelijk en ten leste van rappe kinderen vergroeid waren tot strompelende bestjes, - wanneer niet onverwacht....
- Doch dit in een volgend hoofdstuk.
| |
II.
Op zekeren dag dat Barbarina, met haar webbenverdelgenden staf in de hand, wederom even uitrustte van een vermoeienden arbeid, kwam zij eensklaps tot de ontdekking dat haar taak toch wel wat al te zwaar was en de kinderen haar best konden helpen. 't Ruwere werk zou zij natuurlijk voor zich houden. Hetzelfde uur nog werd in het Vogelhuis een besluit van dien inhoud uitgevaardigd. Daar Barbarina aan één helpster genoeg had, zouden de kinderen elkaâr om de maand aflossen.
Alma begon.
Ilma wilde eerst eveneens thuis blijven, doch de oude dienstmaagd verzette zich daartegen, en terecht. Ik denk dat Alma wel even achter haar voorschoot geschreid zal hebben, toen Ilma eindelijk schoorvoetende de deur uitging. En deze laatste verdween dadelijk achter eenige struiken, zeker om haar ziel ook een weinig te verlichten. Doch het vroolijke zonlicht verjoeg spoedig die droefenis. Bovendien, al zàg zij Alma niet, zij gevoelde toch haar nabijheid, en ieder etmaal bracht na de scheiding ook het weêrzien.
Den derden of vierden dag reeds vermocht Alma haar voorschoot te laten rusten en zag Ilma kans eenige malen om te zien, zonder dat er waterlanders kwamen.
Juist dien vierden dag had Ilma een merkwaardige ontmoeting....
Terwijl zij, nauwelijks aan het strand gekomen, al haar opmerkzaamheid wijdde aan een vreemde, lillige, violette massa, daar zeker nedergeworpen door een ondeugenden triton met het doel haar te doen schrikken, zag zij, toevallig opblikkend, tot heur verbazing, op eenigen afstand een mooien, knappen jongen staan, die de kleine natuuronderzoekster strak aankeek. Zijn donkere oogen en gebronsde gelaatskleur deden in hem dadelijk een vreemdeling herkennen. Hij geleek in niets op de geelharige dorpelingen. Met welgevallen aanschouwde Ilma zijne forsche gestalte; zij vroeg zich af wie toch die kloeke jonkman wezen mocht, en gevoelde, zonderling genoeg, volstrekt geen aandrang den onbekende te ontloopen. De verrassende uitwerking op hèm teweeggebracht was niet minder. Zóo'n lief wezentje had onze vreemdeling nog nòòit ontmoet! Hadde hij niet beter geweten, hij zou gewaand hebben te droomen....
Daar men in dien ouden tijd nog vrij wat onschuldiger was dan nu, en dus veel meer sans gêne, zal niemand er zich over verwonderen dat de jonkman, na een vriendelijken groet, die even vriendelijk beantwoord werd, op Ilma toetrad en toestemming vroeg haar een weinig te mogen gezelschap houden. Ilma bedacht zich geen oogenblik. Zij was recht in haar schik met
| |
| |
Juist dien vierden dag had Ilma een merkwaardige ontmoeting.
| |
| |
heur nieuwen kennis. En toch gevoelde zij, nu hij zoo vlak naast haar stond, een zonderlinge verlegenheid. Dat laatste nam niet weg dat zij druk met hem praatte, misschien wel om hare verlegenheid zoo goed mogelijk te verbergen. In minder dan tien minuten had zij hem alles verteld wat er te vertellen viel omtrent haar en haar kleine omgeving. Waarover zou ze anders gesproken hebben? Natuurlijk vernam hij dus ook dat zij eene zuster had; doch Ilma vertelde hem niet dat deze zoo sprekend op haar geleek. Trouwens het lieve blondineke, 't welk zoo goed als niemand kende, wist niet beter of tusschen zusters bestond zeer dikwijls zulk eene gelijkenis. Vooral had zij het bijzonder druk over den nieuwen maatregel van Barbarina. Haar toehoorder was in één voortdurende opgetogenheid, minder nog om den inhoud van Ilma's woorden, dan om de wijze waarop ze die aan elkaar reeg en haar vreemdsoortig, grappig accent. Geen enkel woord echter of hij verstond het onmiddellijk. Want al kwam hij uit een geheel anderen hoek der wereld, de gansche aarde sprak toen nog dezelfde taal. Wat nu diverse talen zijn, die men met moeite moet inblokken, waren toen hoogstens bijna niet verschillende dialecten.
Hoewel Ilma nog uren den tijd had, en de zwartoogige vreemdeling zeker nog gaarne uren naar heur had geluisterd, brak zij op eenmaal het gesprek af, - zij gaf juist eene beschrijving van haar grootvader en zijne gewiekte kinderen, - schonk den jonkman een lichten hoofdknik, - bloosde, - en was het eigen oogenblik verdwenen. Natuurlijk in het zeebosch.
Waarom zij dit deed? Ja, daarvan kon zij zelf niet geheel en al rekenschap geven. Eén der beweegredenen was om zoo spoedig mogelijk haar zuster weêr te zien en deelgenoot te maken van heur ontmoeting.
Nog nooit had zij het zeebosch zoo snel doorkruist. Zij liep niet, zij vloog.
Maar zij behoefde niet te wachten tot ze thuis was. Alma kwam haar te gemoet.
Deze, zonder precies te weten wat de ander wedervoer, had toch duidelijk ontwaard dat er met Ilma iets bijzonders aan de hand was. Wel twintigmaal was zij opgestaan, of hadden heur vingers zich ter ruste gelegd op de toch niet vorderende taak. Haar hart had onrustig geklopt; zij had gedroomd van een tot nog toe haar onbekend geluk, maar zóó vaag, zóó vaag, dat zij er zich volstrekt geene voorstelling van kon vormen. Zij had de vogelen bespied die af en aan vlogen en strootjes en takjes zochten.... Zij had... - kortom, gelijktijdig met heur zuster was bij haar de liefde ontwaakt.... Zóo ongeduldig had zij Ilma nog nimmer verbeid. Ten eerste wijl zij brandde van nieuwsgierigheid om te vernemen wat dan toch eigenlijk geschied was, en ten tweede om deze te vertellen hoe vreemd zij in de laatste uren was te moede geweest.
Ilma wachtte dan ook niet lang met haar verhaal. Ze deelde heur zuster van a tot z mede wat hij en zij gesproken hadden.... En de beeltenis die ze gaf van den vreemdeling was zulk een' aantrekkelijke, dat Alma hem reeds evenzeer beminde als haar zuster.
| |
| |
| |
III.
Toen Ilma den volgenden dag aan het strand kwam, uitte zij een lichten kreet van verlichting.
Daar stond hij bij den kleinen inham, juist op dezelfde plek als gisteren.
Ik weet niet of de grove tritons dien nacht weder lillige mollusken op den oever hadden geworpen; maar in dat geval hadden zij weinig plezier van hun geplaag. Ilma had natuurlijk alleen oogen voor den gebronsden zuideling.
Hun onderhoud duurde ditmaal veel langer. Was zij gisteren mededeelzaam geweest, thans was de beurt aan hem. Die mededeelzaamheid gaf Ilma den moed hem zijn naam te vragen. Zij vernam dat hij Jaromir heette.
Om nog iets meer te vragen: waar hij van daan kwam, bijvoorbeeld, en of hij reeds lang hier vertoefde, kwam niet bij haar op. Nu zij den naam kende van haar vriend was heur nieuwsgierigheid reeds geheel bevredigd.
Bij 't afscheid nemen smeekte Jaromir haar 's anderen daags weder te komen. Eer zij 't wist had ze hem reeds haar woord gegeven. Waarom zou ze trouwens iets geweigerd hebben dat ze zelf zoo gaarne wilde?
Er verliepen een paar weken.
Jaromir en Ilma ontmoetten elkander dagelijks.
Zij beschouwde Jaromir als een broeder. Zij gevoelde voor hem hetzelfde wat zij voor Alma gevoelde, - althans, zoo meende zij. Toch zou zelfs Barbarina, - voor wie de dagen der liefde reeds ver achter den rug lagen of.... nog komen moesten, - haar, des gevraagd, hebben kunnen vertellen, dat er tusschen die twee genegenheden een groot onderscheid bestond. Hoe zou 't anders mogelijk zijn geweest dat ze Jaromir na zoo korte kennismaking reeds evenzeer beminde als haar zuster?
Wat de goede Ilma echter bevreemdde, te denken gaf, en... niet weinig smartte, was dat de band tusschen haar en Alma, sinds die kennismaking, merkelijk verslapt bleek te zijn. Ze wist nu niet meer zoo juist als vroeger wat de andere gedurende de uren van afwezigheid dacht en deed. Ware dit wèl het geval geweest, dan voorzeker zou ze bemerkt hebben dat Alma, haar huistaak ontvlucht, de beide gelieven in den laatsten tijd herhaaldelijk bespiedde; - wat de hartstocht, die deze reeds van den beginne voor Jaromir had opgevat, in die mate deed toenemen, dat het arme meiske, tot voor luttel dagen zoo volmaakt gelukkig, zich diep rampzalig gevoelde en begon te kwijnen....
't Behoeft niet gezegd te worden dat dus ook omgekeerd de tweelingsband zeer verzwakte, en dit Alma's leed nog wat hielp vergrooten.
Ilma, die heur zuster meer en meer zag verbleeken, trok zich dit mede niet weinig aan, hetgeen de band bij hààr... juist gaandeweg weêr krachtiger maakte. Daardoor begon zij te gevoelen wat de oorzaak was van dat kwijnen en verbleeken. De weder sterker sprekende genegenheid voor heur zuster drong die voor Jaromir een weinig naar den achtergrond.
Op eens bedenkt ze, - tot heur blijdschap en schrik tevens, - dat zij
| |
| |
het in haar macht heeft Alma gelukkig te maken en van een anders vroegen dood te redden; namelijk.... door van Jaromir afstand te doen. Want geen twijfel of hij zal Alma evenzeer liefhebben, zoo niet meer.
Er volgde nu een geweldige zelfstrijd, waarvan de kwijnende Alma niet in 't minst vermoedde.
Al dien tijd zat het onschuldige voorwerp van zooveel strijdens, half wanhopig van onzekerheid, dag aan dag ettelijke uren om niet reikhalzende uit te kijken. Tot groot vermaak der grove waterbewoners. En zonder het te weten, volgde hij het voorbeeld van haar, die de oorzaak was zijner wanhoop. De brave jongen begon er namelijk eveneens slecht uit te zien. Zijn oogen stonden dagelijks dieper.
Ook Ilma had Alma's voorbeeld gevolgd.
Waarlijk, de vrome Christenen, die de eenmaal aangebeden Afrodite, met heur ambrosische kussen, een snoode tooveres scholden en haar verfoeiden, hadden wel gelijk!
Eindelijk begrijpende dat zij niet langer mocht dralen, daar de bestaande toestand voor alle drie ondragelijk was, vatte zij in een oogenblik van schier bovenmenschelijke edelmoedigheid het plan op aan de edele stem in heur binnenste gehoor te geven.
Zij zou echter nooit de macht hebben gehad tot zulk een groote daad, wanneer ze niet een soort van middenweg had gevonden, die haar nog een weinigje hoop liet heur vriend te behouden.
Jaromir moest zelf beslissen wie hij liever had! Bleef hij Ilma verkiezen, ja, dan mocht en wilde zij van hem geen afstand doen, al zou de smart over Alma's dood - want die kon, meende zij, niet uitblijven - ook hàar ongetwijfeld het leven kosten.
Er bestond echter, meende zij, veel meer kans dat hij Alma verkiezen zou. Want het nederige kind beschouwde heur moedige en voortvarende zuster in elk opzicht als haar meerdere.
Natuurlijk dat zij Alma niets van dit voornemen mededeelt. Deze zou zulk een offer nooit aannemen. Zij moet Jaromir en Alma op ongezochte wijze met elkaar in aanraking brengen en zien hoe de dingen loopen. Bemerkt zij na eenigen tijd dat haar onderstelling juist is, dat Jaromir Alma méér bemint, dan zal zij zich terugtrekken en haar genegenheid trachten te verloochenen. - Hoe echter die zaak het beste aan te leggen? Wacht. Ja, dat is zeker wel het eenvoudigst. Wanneer Alma haar eens vergezelde? - Doch welk 'n dwaasheid! Zou Ilma in Alma's plaats en Alma's gemoedstoestand geneigd zijn tot zulk een gang? Hoe kon dergelijk plan bij haar opkomen?.. En dan, welk een kwelling om bij die eerste ontmoeting tegenwoordig te wezen.... - Maar.... wat dan?
Na veel beraad besloot ze eindelijk haar toevlucht te nemen tot een kleine leugen.
Ze beweert eenige dagen geleden getrapt te hebben in een doorn. Haar voet is nog steeds pijnlijk. Alma zou haar zuster een grooten dienst bewijzen wanneer zij den armen Jaromir omtrent Ilma's wegblijven wilde gerust stellen.
| |
| |
Het werken vermoeit haar minder dan het loopen. Alma kan gerust gaan. Het zal Barbarina wel hetzelfde wezen wie haar ter zijde staat. Waarschijnlijk bemerkt ze niet eens de verwisseling.
Alma zocht allerlei uitvluchten.
Ook begreep zij niet dat Jaromir, als deze werkelijk ongerust was, maar onbewegelijk bleef staan bij dien kleinen inham. Waarom zich niet reeds lang begeven naar het Vogelhuis? - Ilma vertelde haar echter dat zij, uit vrees voor Barbarina, hem dringend verzocht had nimmer heur woning te betreden, ja zelfs maar te naderen....
Het goede kind hield zóó lang aan, dat Alma eindelijk gehoor gaf aan heur beden.
| |
IV.
Hadden de woudbewoners vreemd opgezien toen zij, zoowat een maand geleden, Ilma's overhaasten terugtocht aanschouwden, daags na het vorenbeschreven onderhoud Alma gadeslaande, keken zij nog veel vreemder.
Nu eens ging Alma zóo traag en kwakkelend, als ware zij sinds gisteren een halve eeuw verouderd; dan weder stapte ze zóo snel, als wierd ze achtervolgd door een zwerm slangharige schimmen; om vervolgens plotseling stand te houden en geruimen tijd te poozen, steunend op een diep gerimpelden eik, wien zij angstig om raad vroeg.
Zij zag niet waar en hoe zij liep. De bloemen, die gewoon waren rustig te blijven staan bij heur nadering en een vertrouwelijken groet te ontvangen, moesten haastig uitwijken, wilden zij niet vertreden worden.
Eindelijk, een vol uur nadat zij het Vogelhuis verlaten had, bereikte zij het zeestrand.
Jaromir ijlde haar natuurlijk dadelijk te gemoet.
Hetzelfde oogenblik echter verdween hij in een grauwen nevel. In minder dan geen tijd verduisterde het grauw tot zwart.... De zee hield op te ruischen.... De bodem brokkelde weg onder haar voeten....
Toen zij na een kwart uur weder tot bewustzijn kwam, vond zij zich in de armen van den zwartgelokten zuideling, die niets deed dan haar kussen.
Alma wilde spreken, doch hij viel haar in de reden en bad om vergiffenis.
Zij wist zelf, aldus stamelde de jonkman, dat hij zich nimmer te voren zoo iets vermeten had; doch haar eindelijk wederziende, na zooveel dagen wachtens, en niet anders denkende dan dat zij stierf, was hem eensklaps het beeld der bezwijmde Psyche voor oogen gekomen en had hij het voorbeeld gevolgd van den liefdegod. En als deze - Zeus lof en prijs! - zag hij zijne pogingen bekroond!
Alma had den moed niet Jaromir uit den waan te helpen dat zij de lang verbeide was. Ook miste zij de kracht zich los te winden uit zijn arm. Ze wil ten minste één uur in haar gansche leven een geluk smaken dat zooveel anderen tot lengte van dagen is toebedeeld. Thuis gekomen zal zij Ilma alles vertellen. Voor niets ter wereld wil zij Jaromir ooit weêr zien, en Ilma moet haar bezweren hem nooit te verraden wat geschied is....
| |
| |
Telkens en telkens op nieuw betuigde Jaromir het kind zijn eeuwigdurende genegenheid.
Hij zegt haar dat die ongesteldheid - want ongesteld moest ze geweest zijn; waarom anders dat wegblijven? - zijn liefste wel een weinig heeft veranderd, dat heur wangen ietwat geslonken zijn en de uitdrukking van heur gelaat ietwat verschilt met vroeger; doch hij kan niet nalaten haar, ik weet niet hoe vaak, te verklaren, dat zij nog veel mooier is dan vóór haar krankte, - dat haar oogen nog meer uitdrukking hebben en die bleekheid de schoonheid van heur gezichtje nog verhoogt.
De zee hield op te ruischen.
Toen Jaromir bij het afscheid vroeg of zij den volgenden dag stellig wêer kwam, dreigde het rampzalige kind andermaal te bezwijmen. Met al de kracht die heur restte verjoeg zij echter den weder opkomenden grauwen nevel; dwong toen haar lippen tot een glimlach en knikte toestemmend....
| |
V.
De brave Ilma had tijdens Alma's afwezigheid duidelijk gevoeld dat het pleit beslist was, en ten gunste van haar zuster.
Nu het zoover was gevoelde zij berouw over heur wel wat al te groote edelmoedigheid. Maar nog oneindig meer hinderde het haar dat de schoone vreemdeling, dien ze zoo lief had niet alleen, maar tot wien ze steeds had
| |
| |
opgezien, ten slotte bleek zoo wuft te wezen om haar aanstonds het veld te doen ruimen voor een ander. Als hij na verloop van tijd Alma boven haar verkozen had, nog eens: het zou heur niets bevreemd hebben. Nù wekte die voorkeur een zekeren afkeer tegen hem op....
Afkeer? Tegen Jaromir?... Ze kon zelf niet begrijpen hoe eene genegenheid, zoo krachtig als de hare, gedurende enkele minuten in die mate konde afkoelen. En toch was het zoo....
Ze ziet hem weêr voor zich staan, gelijk op den eersten dag hunner ontmoeting, - met die in den wind zwierende haren, met die groote, klare, verraste oogen. Zij had er toen heur leven onder durven verwedden dat die klare oogen waarheid spraken, dat er geen bewijsje slechtheid in hem school. - En nu? Nu moest ze tot de ervaring komen dat het twee bedriegers waren.
Die zelfde gedachtenloop, zich stuwend om het zelfde beeld, ijlde haar steeds door het arme brein. Als ze was aan de bedriegelijke oogen, ving zij weder aan met het berouw om heur edelmoedigheid. Net zoolang tot heur wangen begonnen te branden, en heur voorhoofd en slapen begonnen te kloppen;... alsof er eenige gnomen daarbinnen aan het hameren en smeden waren.
Middelerwijl dwaalde Alma om het huis. Zij waagde het niet den drempel te overschrijden.... 't Gezicht van grootvader, die weder eenige uren onder den wingerd gezeten had en haar met zijn nog slaperige oogen verwonderd aankeek, dwong heur echter zich ten slotte te verkloeken.
Haar binnentreden was voor Ilma het sein om zich te verwijderen.
Daar deze ook gedurende den verderen loop van den dag meed hare zuster te ontmoeten, moest Alma de mededeeling wel voorloopig opschorten....
Nog nimmer gedurende heur gansche leventje was de tweelingsband minder sterk geweest dan op dien voor beiden aan allerlei gewaarwordingen zoo rijken dag; daar Alma meer dan ooit geteisterd werd door heur schuldige min en Ilma, nu zij hare genegenheid versmaad waande, naast de reeds beschreven gewaarwordingen, tegenover haar gelukkige mededingster een gevoel van nijd voelde opkomen en wassen....
Toen Alma zich na het einde van een folterenden avond ter ruste lei, geschiedde dit onder de stellige gelofte het geheim dat haar zoo drukte den anderen dag zonder uitstel te openbaren. Nù was zij daartoe te moe en te moedeloos.... Geen twijfel of ze zou zéér vroeg wakker zijn, - nog vóór het licht was. Want ze wist vooruit hoe ze van schaamte zou blozen, dat het haar niet mogelijk zou wezen heur zuster in de oogen te zien....
Hoe Alma zich wendde of keerde, en trots haar uitputting, 't was haar onmogelijk in slaap te komen, in tegenstelling van Ilma, die dadelijk was ingesluimerd. Maar die sluimer was geen verkwikking. Hij werd ontrust door de wreedste droomen.
Als de oudste van het tweelingspaar, die eerst laat in den nacht de oogen geloken had, ontwaakte, vond zij Ilma reeds gevlogen. Zij schrok daarvan zóo hevig, dat ze van 't hoofd tot de voeten beefde. - Wanneer Ilma eens
| |
| |
ware uitgegaan met het plan...? - Maar de hemel zij dank, die vrees werd niet bewaarheid; want hetzelfde oogenblik trad deze de kamer binnen met de mededeeling dat de doornwond haar nog steeds kwelde en ze dus ook heden....
De rest werd niet gezegd, terwijl zij zich weder haastig verwijderde.
Die toeleg van gisteren om haar te mijden en nu weder die overhaaste aftocht - Alma begreep er niets van. Heel lang dacht ze er echter niet over na.
Grootvader en Barbarina waren ook reeds lang op. Grootvader zat in de kleine werkplaats te midden zijner vogelkooien. Barbarina lag geknield aan de beek en naar hartelust plassende.
Ilma was onzichtbaar....
Alma wist niet beter te doen dan zich neder te zetten op de vacante tuinbank. Haar gedachten waren natuurlijk elders.
- Zij had Jaromir beloofd heden weder te keeren. 't Is waar die toezegging was niet gemeend, mòcht niet gemeend zijn. Doch nu ze niettemin geschied was.... - O, wat te doen, blijven of gaan?
Heur mooie oogen, in de laatste dagen zoo onrustbarend groot, richtten zich omhoog.
Alle bladeren wuifden naar het zuiden, naar het elfenbosch. Helaas! Zij waren gevangen, anders waren ze aanstonds heengevlogen in gindsche richting, evenals de vrije zomerwolkjes boven hen.
Die verzameling van gekartelde wolkstrepen scheen haar een weerkaatsing te wezen van het zeestrand bij eb.
Hoe gaarne zou ook Alma zijn mede gevlogen!...
Onophoudelijk bleef zij denken aan de afspraak die zoo strookte met heur verlangen. - Voldeed zij aan die begeerte, dan pleegde zij wederom bedrog; werd op het bedrog van gisteren geen nieuw bedrog gestapeld, dan maakte zij zich schuldig aan een logen. Was het laatste minder erg dan het eerste?... Hoe vaak zij die vraag echter herhaalde, zij vermocht er geen volmondig neen op te laten volgen.
En terwijl ook bij haar de gnomen aan het blakeren en hameren schijnen, komt zij eensklaps tot de ontdekking dat haar zuster Jaromir toch niet zoo lief heeft als ze tot heden meende. Zou Ilma zich anders door een weinig pijn laten weêrhouden tot hem te gaan? Neen, voorzeker, Ilma beminde heur vriend al heel weinig, veel minder dan Jaromir haar. O, waarom had zij - Alma - hem niet het eerst ontmoet? Dan waren allen gelukkig geweest en niemand had zich iets te verwijten gehad. Wie was hier eigenlijk de schuldige: Alma, of het toeval, dat in zijn luim alles zoo dwaas bestierd had?
Die laatste overleggingen deden haar heur handelwijze veel minder zwart beoordeelen dan ze tot nu toe gedaan had. Ze vermocht weêr vrij en vol adem te halen. Ze voelde zich ontheven van een looden gewicht.
Doch die ontheffing was maar tijdelijk. Weldra begon het gewicht opnieuw te drukken, tot het haar eindelijk en ten laatste wederom martelde met zijn volle zwaarte.
Zij kon het niet langer uithouden onder den wingerd....
| |
| |
Nog meer dan bij haar ontwaken was zij overtuigd dat de bekentenis geen uitstel mocht lijden. Want zoo ze daarmede nog langer draalde en Ilma mocht wederom thuis blijven, dan zouden de drogredenen haar gewis verstrikken. En ook al gebeurde dit niet, een dag als heden nogmaals door te brengen ware haar een onmogelijkheid.
| |
VI.
Rondom het Vogelhuis lag alles in diepe rust.
Rondom het vogelhuis lag alles in diepe rust.
Doch hoewel de nacht reeds begon teverbleeken, daarbinnen was de helft der bewoners nog wakende.
In het kamertje dat de beide wakenden vereenigde brandde een rustig olielicht, 't welk op hen een droomerig schijnsel wierp.
Alma zat overeind en staarde onbewegelijk voor zich uit. Ilma veinsde te sluimeren. Zij veranderde telkens van houding. Nu eens verlichtte de vlam een arm of schouder, dan weder heur blanken, half bloot gewoelden rug.
Met korter of langer tusschenpoozen verbrak Alma even haar roerloosheid. Zij wendde het hoofd naar heur zuster, wilde spreken, en - zat dan weêr als te voren onbewegelijk te turen.
- Zou Ilma haar vergiffenis schenken? Zelfs dàn niet wanneer Alma tot straf voor heur booze daad wierd weggenomen van de aarde?
Doch al moest ze sterven en sterven beladen met Ilma's verachting, zij wil en zal thans spreken.
Ja, zij is besloten....
- Ilma, klinkt het nauw hoorbaar van haar lippen.
Ach, waarom moest Ilma het goede voornemen van heur zuster verijdelen?
| |
| |
Waarom moest ze zoo vervuld zijn met haar gedachten, dat zij den aanroep van Alma niet hoorde? - Maar, was het wonder dat de gedachten haar juist in deze oogenblikken als overstelpten? Was de tweestrijd dien zij streed niet minstens even zwaar als die harer zuster? Was zij niet voornemens geweest, toen ze Jaromir en Alma met elkaâr in aanraking bracht, zich, zoo noodig, vrijwillig terug te trekken en haar genegenheid te verloochenen? Ontstemd en gegriefd door den loop der dingen had ze echter tot nu toe gedraald haar edele daad van eergisteren de kroon op te zetten. Maar zonder dat was die ‘edele daad’ immers de dwaasheid zelve en had ze de zaken verergerd in plaats van verbeterd?
Die laatste beschouwingen, waartegen niets, niets in te brengen valt, geven eindelijk den doorslag....
En nog vóór de ander heur aanroep heeft herhaald, is door Ilma de verklaring afgelegd, die voor alle drie zulke gewichtige gevolgen zou hebben.
Doch wat die verklaring haar kostte! - Want nu eerst ontdekt zij hoezeer ze Jaromir nog bemint....
Zij had gevreesd dat hare stem te sterk beven zou, - maar Goddank! zij heeft zich goed gehouden. Alma heeft niets bemerkt van haar ontroering. Evenmin bemerkte zij hoe Ilma heur gelaat verborg in de kussens.
Alma kan heur geluk nauwlijks indenken.... Haar onderstelling dat Jaromir Ilma dus tamelijk onverschillig was, blijkt dus geheel juist te zijn geweest. - O, wat een zalige ommekeer!.... Eindelijk vindt ze woorden om haar gemoed te luchten. En nu bekent zij Ilma dat ze nacht en dag heeft gedroomd van den mooien zuideling, dat die mededeeling van heur zuster haar brein bijna verbijstert van vreugde. En zij omhelst de arme Ilma, en weent en lacht beide.... zonder te weten hoe zij het hart van heur zuster verscheurt door die uitingen....
's Anderen daags verzocht Ilma heur slaapgenoot om Jaromir mede te deelen welke omkeering er langzamerhand bij haar had plaats gevonden.
Waarom ontwaarde de laatste niet dat Ilma het gelaat afwendde toen ze die woorden sprak? En dat heur stem onvast klonk, evenals den afgeloopen nacht?
Alma was echter, gelijk toen, te zeer vervuld van haar geluk. Zij die weleer op uren afstands zou gevoeld hebben als de ander eenig leed wedervoer, zij bemerkte nu niet eens wat een vrèèmde zou bemerkt hebben, en dat terwijl Ilma in haar onmiddellijke nabijheid was, ja zelfs, terwijl zij deze in haar armen gedrukt hield!
Helaas! geen wonder dus dat de brave Ilma alweder niet die voldoening mocht smaken, waarop zij zoo algeheel aansprak had; dat heur ellende, in plaats van een weinig verzacht te worden, wederom nog schrijnender werd gemaakt door een rechtmatigen wrevel.
| |
VII.
Welk een heerlijke tijd brak er nu aan voor de gelukkige Alma.
| |
| |
Terwijl Ilma, ingevolge den door Barbarina uitgevaardigden en door grootvader bekrachtigden maatregel, thans op hàre beurt hulp verleende in hof en keuken, wijdde de oudste der tweelingen al heur dagen aan haar genegenheid.
Was tot heden de eenige wetenschap omtrent den geliefde slechts deze geweest, dat hij Jaromir heette en schranderblikkend, rijzig en fier was als een jonge Apollo, die wetenschap werd nu al spoedig belangrijk uitgebreid.
Op een morgen namelijk dat zij vroeger kwam dan gewoonlijk, vond zij hem bezig een korf of mand te vlechten, en toen ze Jaromirs handigheid bewonderde, bracht hij haar tot op een halven mijl achter den inham, waar zij een vastgemeerd zeilscheepje zag liggen, dat nog een menigte andere korven en manden bevatte. Die alle had hij gemaakt gedurende de dagen van heur ongesteldheid, zeide hij. Ze vertegenwoordigden een maand onderhouds; hij kon het er dus nu van nemen....
Ook met opzicht tot vele andere dingen breidde zich Alma's wetenschap uit.
De wereld bleek veel grooter te wezen dan zij of Ilma ooit vermoed hadden.
Hoe lang kon zij ademloos luisteren naar Jaromirs verhalen omtrent alle zeeën die hij bevaren, alle landen die hij bezocht had.
En de verhaler genoot in zulke uren, zoo mogelijk, nog meer dan zijn schoone toehoordster. Welk een genot haar verbeelding aldus telkens nieuw voedsel te geven; zich te vermeien in die naieve opgetogenheid, die zich telkens lucht gaf in half gesmoorde uitroepen.
Geboortig uit het vroolijke zuiden, trof hem bij voorkeur het droeve, doch zoo indrukwekkende noorden.
Hij beschrijft haar, onder anderen, den rijkdom en pracht der ginder gelegen zeesteden, overwelfd door een lagen, schier nimmer glimlachenden hemel. Het water is daar even somber als de lucht, niet blauw, maar donkergroen of loodkleurig. Tegen dat groen of die loodkleur steekt het witte schuim bijwijlen spookachtig af. Zoover het oog kan reiken wordt die naargeestige zee doorkliefd door met draken versierde schepen. Hoewel gemaakt door gewone menschenhanden, schijnen die schepen een ziel te hebben. Sterft de man die op zulk een drakenschip het bevel voert, dit laatste houdt ook op te leven. Geen ander zou kans zien het nu redelooze gevaarte te bestieren.... Men legt het lijk des kapiteins boven op het dek, vlak bij den boeg en met het aangezicht naar boven. Daarna steekt men beide dooden in brand.... En zonder dat een zeil geheschen wordt, vaak pal tegen den wind in, ziet men het drakenschip statig henendrijven, tot de vlammenmassa zich vertoont als een vurige stip, die wegduikt achter den gezichteinder....
In die rijk versierde steden kan men dagen lang omdolen, zonder terug te keeren tot zijn uitgangspunt. De huizen staan er vlak tegen elkaâr gebouwd, evenals de cellen van een honingraat. De gevels zijn zwaar belegd met goud en rijk aan de wonderlijkste krullen.... Doch gene trotsche gebouwen, niet éen uitgezonderd, reiken met hun voet in het zoute nat, dat ze langzaam, doch zeker stuk knaagt. Sommige zijn reeds tot in den nok ge- | |
| |
scheurd of hellen angstwekkend voorover. Alle zijn, helaas! gedoemd eenmaal te verzinken in die naargeestige zee....
Hoe boeiend Alma zulke beschrijvingen van het donkere noorden ook vinden mocht, zij gaven haar toch een griezelig gevoel. Veel liever hoorde zij Jaromir spreken over zijn geboortegrond.
Dat land was rijk aan hooggelegen, uiterst steile bergruggen. 's Winters was het er ijzig koud. Zelfs het mos kon het er dan niet harden. Hij die met levensgevaar durfde wagen die bergen te beklimmen, moest vaak tot zijne heupen waden door de sneeuw.
Des zomers daarentegen was het ongeloofelijk heet. Alle plantengroei werd dàn gedood door de zon. De rotsen die het meest daaraan waren blootgesteld, konden zóo gloeien, dat zelfs de meest onversaagde het niet zou beproefd hebben ze te betreden, al ware hij nog zoo dik geschoeid. Wanneer men zulk een rotswand even aanraakte met de vlakke hand, gilde men het uit van de pijn.
In gedachten lei Alma mede heur hand op zoo'n brandende rots, en die aanraking deed haar tintelen van genot.
Vroeger zou het blonde kindeke meer bekoord zijn geworden door de beschrijving of het zien van iets liefelijks. Maar sinds lichaam en ziel waren gerijpt door den hartstocht, had heur smaak zich gewijzigd. Het liefelijke moest onderdoen voor het krachtige.
Nog voor luttele weken bijvoorbeeld, wandelde zij nooit anders dan in de morgenuren, wanneer het licht zoo schalks komt omlaag klauteren, - en tegen den avond, wanneer het in lange lijnen peinzend langs den bodem glijdt en boomen, heuvelen en huizen doet verzinken in aangenaam gedroom. De middag echter met zijn loodrechte stralen had heur nooit kunnen behagen.
Thans stond juist de middag bij Alma bovenaan.
Dan ging er, vond zij nu, iets door de natuur als de forsche, schoon kalme ademhaling van een lustigen Olympusbewoner, die, den arm gekneld om een der gindsche dryaden, zich schuil hield in het dichte loof.
Die ademhaling hoorde zij in het gegons van myriaden insecten, onvermoeid ronddwarrelend om stralen schietende bloemen, of wel haastig elkaâr achtervolgend, van den bodem op den grasspriet, van den grasspriet in de trillende lucht, gedreven door den hevigen drang om uit hun overvloed van leven nieuw leven te scheppen....
Hoewel Alma met den dag haar geluk nog voelt klimmen, op de lange strook lichts vallen toch af en toe enkele donkere plekken.
Doch deze zijn vluchtig en klein als de schaduw geworpen door een voorbij snorrenden vogel.
Jaromir denkt namelijk nog steeds - hoe zou 't anders kunnen? - dat de schoone aan wier zijde hij iederen middag mag vertoeven, dezelfde is die hem het eerst verscheen nu een paar maanden geleden, verdiept in de aanschouwing der violette mollusken.
Alma is voor hem nog steeds Ilma.
| |
| |
- Wat zou Jaromir wel zeggen, denkt zij bijwijlen, wanneer Alma hem heur bedrog openbaarde? Zou hij haar genoeg lief hebben om dit te blijven doen?.... - Zij gelooft het wel.... maar toch....
En dan glijdt er over de strook lichts wederom een dier vluchtige schaduwen.
Hoe gering en voorbijgaand ook, Jaromir zag het toch meestentijds.
Zonder de minste aanleiding kon haar blik zich vaak eensklaps onttrekken aan den zijnen. Vóor dien dag toen hij als een nog juist van pas ter hulpe snellende Eros zijn liefste mocht doen herleven, had hij die zonderlinge verlegenheid nooit bij haar opgemerkt.
Zoo waren er meer dingen die hem wel eens bevreemdden.
Hij moest vaak twee of drie maal heur naam noemen, voor zij hem hoorde. En een bijzonderheid haar in de eerste dagen hunner kennismaking medegedeeld, bleek zij, ondanks haar uitstekend geheugen, vaak glad vergeten te zijn. Wat nog vreemder was: 't kind scheen zich daarover te schamen als ware het een doodzonde.
Jaromir, even medelijdend als spraakzaam, ging dan maar weêr dadelijk aan het vertellen. Dat middel faalde nooit. Heur oogen verlieten hem dan geen enkele seconde.
Al wat hij weleer aanschouwd had op zijn gewaagde tochten, aanschouwde hij in die oogen opnieuw en veel mooier. En wanneer hij, met de ellebogen geleund op Alma's knieën - zijn gewone houding als hij aan 't verhalen was - geruimen tijd had liggen staren naar die twee stukjes zuiderhemel, begon onwillekeurig zijne verbeelding hem parten te spelen, verschalkte deze zijne herinnering. De koene bergbeklimmers in zijn vaderland waadden des winters niet meer tot hunne heupen in de sneeuw, maar tot over hun schouders, - en de drakenschepen der noordlingen zetten zich uit tot drijvende steden.
| |
VIII.
Terwijl tegen het einde van Alma's wandelmaand de uren - elders dan thuis gesleten - voor haar steeds sneller omvlogen, duurden zij Ilma steeds langer. En als ware het eindelooze tijdvak van morgen tot avond nog niet lang genoeg geweest, de nacht voegde er meestal een eindeloosheid aan toe.
Met den dag werd haar gezichtje smaller en haar oog treuriger. In alle opzichten waren de rollen dus omgekeerd.
Alma hoopte en dacht slechts te doen te hebben met een ongesteldheid van voorbijgaanden aard. Doch ten slotte begon zij zich ongerust te maken.
Eens op 'n nacht dat Ilma even is ingesluimerd, terwijl Alma toevallig wakker ligt, hoort deze haar zuster zachtkens spreken en snikken. Zich over heur heenbuigend meent zij onder meer woorden, doch die ze niet verstaan kon, den naam Jaromir op te vangen.... Zij buigt zich nog dieper om beter te kunnen hooren....
Vijf minuten later wist zij alles.
Daags daarna ging Jaromir weêr scheep.
Zijn treurige verbazing en zijn wanhoop bij het hooren van Alma's biecht,
| |
| |
het afscheid en de tranen, - gij kunt u al die ellende best voorstellen.
Het lust mij niet die te beschrijven.
| |
IX.
Barbarina had de taak der huishouding maar weêr geheel op zich genomen.
Een der kinderen was sinds geruimen tijd ziek en bedlegerig. Het andere kon door de kranke niet gemist worden.
Die krankte was, helaas! nog veel erger dan Barbarina vermoedde. Van beterschap kon geen sprake meer zijn.
Ilma, de oppasseres, was troosteloos. Alma voelde zich tot haar eigen bevreemding veeleer blijmoedig, en die blijmoedigheid klom, naarmate heur krachten slonken....
Een paar dagen voor het verscheiden vroeg zij Ilma, die geen minuut week van heur legerstede, heel dicht bij haar te komen.
- Gij hebt een nieuws dat ge mij tracht te verbergen, fluisterde zij. En toen onze oppasseres het bleeke maagdeke verwonderd aankeek, - daar Ilma oogenblikkelijk begreep op welk nieuws heur zuster doelde, schoon niet vattende hoe deze dit te weten kwam -, vertelde de zieke haar dat Jaromir, na drie maanden zwervens, dien morgen de verzoeking niet hadden kunnen weerstaan, trots de hem afgesmeekte belofte, zijn schip even vast te leggen op de hem welbekende ankerplaats benoorden den inham. Hij brandde van verlangen eenig naricht te bekomen omtrent haar en Ilma. Hij was gaan zitten aan de beek; had gewacht tot hij Barbarina zag.... En deze had hem medegedeeld hoe de zaken stonden.
- Doch wie heeft je dat alles verteld? vroeg Ilma nog meer verwonderd.. - Kom, ga nu slapen, liet zij er dadelijk op volgen, ziende dat Alma geheel uitgeput was. Je moet zoo min mogelijk spreken, zoo min mogelijk denken. Het denken en spreken vermoeit je.
- Wie me dat heeft verteld? zei Alma met een zwak lachje. Niemand... Juist daarom ben ik zoo welgemoed. Het is mij een bewijs dat er tusschen ons niets verbroken is.... al vreesden we dit.
Eenige oogenblikken later moest Ilma weder dicht bij haar komen, nog dichter dan straks.
- Hoe wonderlijk, sprak de kranke. Nog nooit heb ik zoo nauwkeurig alles geweten wat gij weet, gevoeld wat gij gevoelt. En met iedere seconde wordt dat vermogen nog sterker. Zelfs in onze vroegste jeugd was die gave lang niet zoo volkomen....
Tegen den avond richtte Alma zich eensklaps op.
- Zie, Ilma, nu is mij alles duidelijk, klonk het schier onhoorbaar. Ook waarom mijn welgemoedheid niet vermengd wordt met de minste droefenis... Nog eenige minuten en ons leven zal zich hebben vereenigd in háar die onze moeder Ilma noemde.... Dan zijt ge Ilma en Alma beide....
Het behoeft niet gezegd te worden dat Ilma, reeds zoo troosteloos
| |
| |
tijdens Alma's ziekte, nog bedroefder was toen deze haar had verlaten.
De zon ging op.... de zon ging onder; - de arme zag het niet.
Evenmin zag zij de bekommerde oogen van Jaromir, die dagelijks ronddwaalde in den boomhof en haar gadesloeg.
Toen ze hem, wellicht na een half jaar tijds, op zekeren dag gewaar werd, deed dit gezicht het treurende kind zeer ontstellen, en wilde zij snel zich verwijderen.
Maar 't was of heur lichaam aan zijn meesteres weigerde te gehoorzamen. Want in plaats van te handelen overeenkomstig haar wil, trad zij, tot heur eigen verwondering, op Jaromir toe en noodde hem zwijgende uit binnen te treden in het Vogelhuis.
En zonder iets te bemerken... sloeg zij haar arm om Jaromirs hals.
Sedert zat hij daar dagelijks. Vroolijk waren de gesprekken heel zelden of nooit; doch af en toe vermocht hij toch op haar gelaat een glimlach te wekken.
Bij het heengaan kon de verliefde Jaromir meest niet nalaten de hem toegestoken hand lang in de zijne te houden en beteekenisvol te drukken. Maar hoe vriendelijk Ilma hem steeds groette en verzocht spoedig weder te keeren, zijn druk werd nooit beantwoord.
Doch eens op 'n avond dat onze zuideling langer was gebleven dan gewoonlijk en eerst bij het vallen van den nacht afscheid nam, zie, daar verzette het lichaam zich wederom tegen haar wil, daar zei ook heur hand haar de gehoorzaamheid brutaalweg op. En toen de vertrekkende daarna het meiske, wie 't bloed plotseling naar het hoofd joeg, dichter tot zich haalde, gevoelde zij, tot haar onnoembare blijdschap, - dat Alma inderdaad niet gestorven was, dat deze werkelijk in haar leefde....
En zonder iets te bemerken van grootvaders verbazing en Barbarina's afkeuring, sloeg zij heur arm om Jaromirs hals.
September 1889.
|
|