Als Alhedar zijn tocht aanving, keek hij uit naar Elenna, en wachtte op haar, als ze er nog niet was.
Maar dikwijls werd zijn hart beklemd door droefheid en smart, als hij haar zag aan de zijde van een anderen visschersknaap, en met dezen lachte en stoeide.
Dan ging hij zijn weg alleen, en verheugde zich niet over zijn gewin. Dan keerde hij treurig naar zijn hut terug en zuchtte droevig, als hij zijn oogen over het meer liet weiden.
Toen hij weer eens zoo treurig nederzat en er over dacht, waarom zij niet naar hem verlangde, zooals hij naar haar, toen kwam het hem in de gedachte, dat hij ook wel eens met een ander visschersmeisje medeliep, terwijl Elenna alleen naar de stad moest gaan.
Maar dat zij zijn liefste gezellin was, dat voelde hij des te beter; ook wist hij, uit het glinsteren harer oogen en het lachen van haar mondje, als ze hem zag, dat hij voor Elenna de minnelijkste gezel was.
Terwijl hij zoo zat te mijmeren, stond er eensklaps een fee voor hem.
Dat het een fee was, zag Alhedar dadelijk aan haar bovenaardsche schoonheid, en ook daaraan, dat ze zoo plotseling verscheen. Dat ze een goede fee was, zag hij aan haar liefelijken blik.
‘Alhedar,’ zeide zij tot hem, ‘ik ben de fee Ariana, die het lot der menschen regelt. Ik weet, dat ge Elenna bemint boven alles; ook, dat zij u meer liefheeft dan haar leven. Maar ik ben er ook niet onkundig van, dat gij elkaar uwe liefde nog niet hebt bekend; ja zelfs, dat Elenna nog niet weet, hoeveel zij van u houdt. Ook weet ik, dat gij bedroefd zijt, omdat zij u niet laat merken, hoe het met haar hartje gesteld is. Omdat ik belang in u beiden stel, geef ik u dezen gouden ring, met een schoonen diamant er in.
Die ring is het zinnebeeld der vreugdevolle liefde; de gouden band stelt voor de eeuwigheid; de ingesloten diamant is de vroolijke lach, die twee harten verheugt bij saamgenoten vreugd.
Steek dien ring Elenna aan den vinger, en gij zult zijn kracht ondervinden.’
Daarop verdween de fee, in Alhedar's hand het kleinood achterlatende.
Hoewel verwonderd over de verschijning der fee en hare woorden, kon Alhedar toch niet nalaten, spoedig naar het kostbare geschenk te zien.
Wat schitterde die steen! Wat lachte ze hem toe! ja, haast als Elenna's bruine oogen! Wat zou zij blijde zijn met zijn geschenk!
Den volgenden dag zag Alhedar, met grooter verlangen dan anders, naar Elenna uit. En toen zij kwam, sloeg zijn hart met dubbele slagen. En met welk een vreugde, wilde hij haar den ring schuiven aan den kleinen vinger!
Doch ziet, de ring was te wijd, zoodat, toen hij onstuimig zijn geschenk aan haar hand schoof, in haar oogen een lach blonk over dat passen.