Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
De hoornblazer van Lamhasan.
| |
[pagina 263]
| |
‘Een hoornblazer’ hoor ik u vragen. Een man zonder bajonet, zonder geweer, kan die zulke bewijzen van moed geven? Of Zwaan bij die gelegenheid geheel ongewapend was? Neen. Hij had een kapmesje, dat scherp was; een signaalhoorn, waaruit hij zeer zuiver signalen kon blazen, doch bovenal had hij een moedig hart; en dan is men gewapend. De signalen ‘attaqueeren’ en het ‘Wilhelmus’, dat geblazen wordt, wanneer onze soldaten den vijand uit zijne versterking verdreven hebben, waren zijne lievelingsmelodiën. Op die signalen had hij zich uitstekend geoefend, en weinig hoornblazers bliezen ze zóó zuiver en zóó luid als Zwaan. Bij de répétitiën zag hij in zijne verbeelding den vijand, en hoe zuiverder hij blies en hoe scheller de toonen waren, die hij uit het instrument wist te halen, zooveel te meer bemoedigde hij den troep. Zoo dacht hij. Dikwijls droomde hij, die nauwelijks den mannelijken leeftijd bereikt had, den schoonen droom, dat hij in de voorste linie den troep door zijn signaal tot den aanval riep; dan was hij steeds voorop, met het korte kapmes in de rechterhand, altijd ‘attaqueeren’ blazende, totdat hij zelf handgemeen werd met den vijand met den langen klewang. Ja, dan sloeg hij er op in, den hoorn in de linkerhand, om zoodra mogelijk het Wilhelmus te kunnen aanheffen. Dan vocht hij met leeuwenmoed, totdat de laatste vijand in het zand beet, of op de vlucht was gejaagd; en in weerwil van zijne vermoeidheid blies hij - zonder één enkelen valschen toon - het Wilhelmus. Ook hoorde hij in zijn droom den bevelvoerenden officier luide verkondigen, dat het leeuwenaandeel in de overwinning hem - Zwaan - toekwam; hem werd door den kapitein en de luitenants de hand gedrukt; zijn vader en zijne lieve moeder kwamen hem omhelzen en.... hij werd wakker. Blies hij.... het Wilhelmus.
Doch het bleef bij droomen. Reeds dikwijls was hij mede uitgerukt op patrouilles, of tot dekking van transporten; het gevaarlijke terrein | |
[pagina 264]
| |
tusschen Pakan-Badak en Boekit-Seboen kende hij als de plaats waar hij zijne schooljeugd had doorgebracht; maar hij had het steeds zoo ongelukkig getroffen, dat de vijand zich dan niet vertoonde, of wel ons op groote afstanden slechts eenige kogels toezond, waarvan Zwaan geen notitie nam, omdat er niets te blazen viel en hij met zijn kapmesje toch werkeloos bleef. Wanneer er te vechten viel en hij mocht niet mede uitrukken, dan was hij afgunstig op zijne kameraden, die met den blinkenden signaalhoorn voorgingen. Dan was hij dien dag niet te spreken. Ofschoon hij zijnen makkers de schoone gelegenheid, waarnaar hij hunkerde, niet misgunde, toch was hij blij, als hij bij terugkeer hoorde, ‘dat het met een sisser was afgeloopen,’ want - niet waar - dan had hij er ook niets bij verloren. Volgens Zwaan moet een hoornblazer eigenlijk een moedig man zijn, omdat hij den troep vóórgaat; omdat hij in het heetste van den strijd den soldaat moet bezielen door de signalen, omdat hij, als het ware, den commandant vervangt, wanneer diens commando overschreeuwd wordt door kanongebulder, door het knallen van honderden geweerschoten. Op den ochtend van den 21sten Mei 1883 zou wederom worden uitgerukt, en wel naar het beruchte Boekit-Seboen. Een transport vivres moest derwaarts worden gebracht en de vijand had zich in het gebergte zóó talrijk en zóó goed genesteld, dat het noodig geoordeeld werd, het transport door het 3de bataljon te laten dekken. En Zwaan stond bij de 1ste compagnie van het 3de bataljon, dat deel van het Indische leger, dat zich vooral in den Atjeh-krijg onsterfelijk heeft gemaakt. Het bataljon! Het Amboineesche bataljon, bestaande uit twee compagniën Europeanen en twee compagniën Amboineezen, dat zóóveel lauweren plukte, dat het vaandel gedécoreerd werd met het Ridderkruis der Militaire Willemsorde. Grooter lof is niet denkbaar. Het 3de bataljon was en is de schrik van den Atjeher; de troep vol geestdrift, die in het eerste treffen met den vijand na den dood van den onvergetelijken Generaal-majoor Pel stormde, onder den aanhef ‘tjoema satoe djeneral Pel’Ga naar voetnoot1), de geweren en bandoulière over den schouder hing en met het kapmesje zóó kranig op den vijand insloeg, dat hij in overijling op de vlucht ging. Op dien gedenkwaardigen dag zou het 3de bataljon onder den luitenant-kolonel Mack uitrukken naar Boekit-Seboen. Een klein gedeelte moest achterblijven. Ook een hoornblazer. Wie zou het zijn? Zwaan en niemand anders. In den militairen dienst kent men geen tegenspraak. De orders worden opgevolgd. Dus ook Zwaan had te gehoorzamen. Toch was er nog hoop. 't Was mogelijk, dat een zijner kameraden hem de gunst zou willen bewijzen met hem te ruilen. Zwaan beproefde het, en 't gelukte hem. De hoornblazer Stuit, die zich minder wel gevoelde en die | |
[pagina 265]
| |
reeds zoo dikwijls getoond had, dat vijandelijke kogels geen invloed uitoefenden op de signalen, die hij te blazen had, bewees hem den vriendendienst. Zwaan vroeg vergunning met Stuit te ruilen en het verzoek werd hem toegestaan. Straks zal u de waarheid worden duidelijk gemaakt van het spreekwoord: ‘De mensch wikt, God beschikt’. Van uit den kraton werd de groote weg over Oleh-leh naar Senangri gevolgd. Van daar nam de eigenlijke excursie een aanvang, want even voorbij Senangri kwam men op vijandelijk terrein, waarvan 's vijands vuur het bewijs was. De voorhoede, onder den luitenant Mollinger, en waarbij de hoornblazer Zwaan was ingedeeld, was weldra in vuurgevecht gewikkeld. Tot aan Pakan Badak moest de vijand voet voor voet worden terug gedreven. De hevigste tegenstand, reeds bij den aanvang ondervonden, was voor den troep het zekerste bewijs, dat er dien dag zwaar gevochten zou worden. Zou Zwaan's droom verwezenlijkt worden? Zou de kleine, de jeugdige hoornblazer met den blinkenden signaalhoorn, eer en roem behalen? 't Begin was goed; hij hoopte op nog meer tegenstand; want van ‘stormen’ was nog steeds geen sprake. De vijand week - was het dan ook schoorvoetend en vechtend - voor den druk der voorhoede. De soldaten hadden het hard te verantwoorden, oogen en ooren werden gescherpt; doch Zwaan moest werkeloos blijven. Dat hinderde hem, doch daaraan viel niets te veranderen. Nadat bij Pakan-Badak even den tijd werd gegund, om op adem te komen, werd weer opgerukt naar den versterkten kampong Lamhasan, alwaar de onzen met een goed onderhouden geweervuur werden ontvangen. Hoe dichter de voorhoede den kampong naderde, des te meer nam het vuur in hevigheid toe. Die kampong moest genomen worden. Uit het standhouden van den vijand bleek het, dat de kampong versterkt was, en dat hij goed bezet was, was uit het hevig vuur op te maken. De voorhoede, onder den kalmen luitenant Mollinger, naderde langzaam en zoo gedekt mogelijk; het troepje was ‘en tirailleur’ opgelost en beantwoordde 's vijands goed onderhouden geweervuur met bewonderenswaardige kalmte, ofschoon wij reeds dooden en gewonden telden. De afstand tusschen vriend en vijand verminderde meer en meer; daar werden eenige patronen door den kleinen troep in snelvuur verschoten; d.i. de voorbode voor den aanval. Zwaan had den signaalhoorn aan den mond; want er moest een eind aan 's vijands tegenstand gemaakt worden, die ons reeds zware verliezen berokkende. Zwaan begreep het; daarom waren zijne oogen onafgewend op den luitenant Mollinger gewend, om op het eerste teeken ‘attaqueeren’ te blazen. Zwaans droom was het oogenblik van werkelijkheid ingetreden, het teeken werd gegeven. Op 't zelfde oogenblik, dat de eerste tonen uit den hoorn het luchtruim deden trillen, had Zwaan het gescherpt kapmesje getrokken. Geen valsche toon werd aan den hoorn ontlokt. Als gold het eene exercitie zoo zuiver | |
[pagina 266]
| |
werd het signaal ‘attaqueeren’ geblazen. De jeugdige hoornblazer, die door zijne heldere tonen het troepje aanmoedigde, gaf tevens een schitterend bewijs van jeugdigen vechtlust, die zeker nog meer indruk op zijne krijgsmakkers maakte dan het onberispelijk blazen van het signaal. Want hij rende vooraan in de kortste richting naar 's vijands stelling. Het kapmes, hoog opgeheven, schitterde in de heldere zonnestralen, doch nog meer schitterde Zwaan's oog. ‘werd het signaal attaqueeren geblazen.’
De vijand hield stand en vuurde als gold het zijne laatste bezitting; het gekerm van de gewonden was het offer, dat wij plengden op het altaar van dezen strijd. Doch Zwaan en zijne kameraden hoorden het niet. Zij hadden slechts één doel; dat was de vijandelijke kampong; dat was de vijand er uit te verdrijven. Onze dapperen stuitten op de versperring, die om den kampong was aangebracht. Zwaan blies trouw den stormmarsch, dat is ‘vooruit’, en wist met jeugdige vlugheid en met mannelijken moed de hindernis het eerst te overwinnen. Dáár stond hij, de Hollandsche jongen, de jeugdige hoornblazer van 't Indische Leger, alleen, doch bezield met wilskracht en flinkheid, met het korte zwaard tegenover den overmachtigen en overmoedigen vijand. Twee Atjehers met den zwaren vlijmscherpen klewang vielen op hem aan; het doordringend krijgsgeschreeuw kon heinde en ver gehoord worden, doch 't liet Zwaan koud. Het kapmesje ving de eerste slagen op, toen zijne kameraden toesnelden. De strijd met het blanke zwaard, het gevecht van man tegen man was begonnen; klewanghouw en bajonetsteek, lanssteek en kolfslag | |
[pagina 267]
| |
volgden elkander op; het korte zwaard van Zwaan schitterde in de zonnestralen. Reeds menige klewangslag was er mee gepareerd, reeds menige wond er mee toegebracht. De vijand begon te wijken, hij verloor grond. Dit wakkerde den moed der onzen aan; nog éénmaal een verwoeden en krachtigen aanval en voor dien stoot sloeg de vijand op de vlucht. Toen verhief Zwaan zich op het hoogste punt van de omwalling en blies met schelle tonen het Wilhelmus. En onder het blazen werd het bebloede zwaard als zegeteeken omhoog geheven, de welbekende tonen van het Wilhelmus, dat op zulke oogenblikken zoo zielverheffend is, werden luide gehoord boven de oorverdoovende hoeras, boven het ‘leve de Koning’ van onze dappere schare. Eerst toen de luitenant Mollinger Zwaan de hand drukte, hem op den schouder sloeg en hem ‘een flink soldaat’ noemde, was hij voldaan. Want zijn droom was voor een groot gedeelte verwezenlijkt. Ook wij wenschen hem geluk; ook wij drukken hem in gedachten de hand; ook wij noemen hem ‘een flink soldaat’! Toen luitenant Mollinger Zwaan de hand drukte.
Zie, dat was een goed begin. Wel hadden wij dooden en gewonden, doch het doel was bereikt; voor een deel slechts, want er zou nog meer, nog veel meer gevochten worden. De vijand was uit zijne sterke stelling met verlies verjaagd. Thans kwam de kapitein Van Rijen aan het hoofd, en Zwaan, ‘de moedige hoornblazer van Lamhasan’, werd daarbij ingedeeld, omdat hij zulk een goed voorganger was, en omdat hij den weg daar zoo goed wist. | |
[pagina 268]
| |
Hij dacht er niet aan, dat hij reeds zooveel had gedaan, dat hij dezen ochtend reeds zoovele gevaren had getrotseerd, dat hij door zijn moedig voorbeeld had medegewerkt tot het succes van den dag. De behaalde lauweren waren hem niet voldoende; hij wilde trachten meer te behalen. De dag was voor hem zoo goed begonnen. Wederom marcheerde hij vooraan. Reeds zeer spoedig, nadat de troep Lamhasan verlaten had, stuitte de colonne Van Rijen op den vijand, die zich in eene goed versterkte stelling genesteld had. Het vuur nam van beide zijden weldra in hevigheid toe. Dat van den vijand was te sterk en de afstand te groot, om reeds tot den stormaanval over te gaan. Onze soldaten lagen op den grond, om zich zooveel mogelijk tegen 's vijands hevig vuur te dekken en schoten er lustig op los. Doch ook de Atjeher deed zijn best; hij was blijkbaar sterk in zijne stelling en van zijne kracht overtuigd. 't Zou roekeloos zijn reeds nu te stormen, het zou ons te veel menschenlevens gekost hebben. ‘Onze soldaten lagen op den grond.’
Door het aanhoudend vuren waren de loopen der geweren zeer warm geworden; de patronen waren bijna verschoten. Ook Zwaan was in dit vuurgevecht gewikkeld, doch hij moest werkeloos blijven. Had hij het recht gehad te doen, wat zijn jeugdig gemoed hem ingaf, hij had ‘attaqueeren’ geblazen. Strijdlust en het succes van het begin van den dag waren oorzaak, dat hij de gevaren niet telde. Men kan zich moeilijk eene onaangenamer positie denken dan die van een moedigen hoornblazer in het heetst van den strijd in de voorste linie. De soldaat vuurt terug; het kader heeft de leiding van een deel van den troep; | |
[pagina 269]
| |
de officieren moeten oog en oor uitstekend gebruiken; de leider is overal; doch de hoornblazer staat bijna den geheelen tijd werkeloos. Zwaan kreeg eindelijk eene opdracht, wel is waar eene gevaarlijke, maar juist daarom voor hem des te aangenamer. Toen n.l. het gebrek aan patronen zich bij de vurende manschappen deed gevoelen, werd hem opgedragen munitie van de achterhoede te halen en de patronen onder de soldaten te verdeelen. Dit laatste is gevaarlijker dan de oningewijde oppervlakkig denkt. Men heeft den kogelregen te trotseeren, gaat van man tot man, die zoo gedekt mogelijk geplaatst zijn en biedt zoodoende den vijand eene beweegbare schijf, waarop het vuur als van zelf gericht wordt. Dit geschiedde ook nu; Zwaan bewoog zich met bewonderenswaardige kalmte tusschen de steeds doorvurende manschappen; de vijandelijke kogels gierden hem om de ooren, doch gelukkig zonder hem te treffen. En na zich van de hem opgedragen taak gekweten te hebben, stond hij wederom op zijne plaats en hing aan de lippen van den commandant. Er werd dien dag veel van den troep geëischt. Tot aan Boekit-Seboen, het doel van den tocht, was het één vuurgevecht, waarom uit Kota-Radja versterking werd gezonden met munitie. Bij die versterking was de hoornblazer Stuit ingedeeld, dezelfde, die Zwaan des ochtends had toegestaan in zijne plaats uit te rukken. De opdracht was om het transport op den terugtocht te Pakan-Badak in te wachten en zich daar met den troep te vereenigen. Na een zeer vermoeienden en gevaarvollen marsch kwam het transport met eenige dooden en gewonden te Pakan-Badak aan. Daar werd gerust en ontmoette Zwaan zijn kameraad Stuit. Zwaan deelde hem zijn wedervaren mede en het vermoeden, dat zijn droom wellicht verwezenlijkt zou worden. Zijn flink optreden was opgemerkt; de officieren hadden hem geprezen, en de kapitein Van Rijen had hem f 10. - geschonken, omdat hij zich dien dag zoo kranig gedragen had. Dat geschenk had voor hem groote waarde, omdat het hem geschonken was voor zijn moedig optreden. Na een oogenblik rust werd de marsch naar Senangri voortgezet. DenBewegingloos lag de arme strijder op den grond.
| |
[pagina 270]
| |
luitenant Mollinger werd het commando over de achterhoede opgedragen, en daarbij Stuit ingedeeld. De moeilijke, levensgevaarlijke taak van de voorhoede bij een marsch naar den vijand gaat op de achterhoede over bij den terugmarsch. Ook ditmaal was die taak niet licht, want de vijand achtervolgde den troep met hevig vuur. De achterhoede had het zwaar te verantwoorden en reeds moest Stuit het signaal ‘voor den doctor’ blazen, ten teeken dat er gewonden waren, die uit het gevecht moesten worden gehaald. De terugmarsch kon door het vuren van de achterhoede, om den vijand zoodoende het opdringen te beletten, slechts zeer langzaam plaats hebben. Daar viel weder een der onzen. Geen kreet werd gehoord; bewegingloos lag de arme strijder uitgestrekt op den grond, het bloed drenkte de aarde. De tandoeGa naar voetnoot1) moest gehaald worden, doch het signaal werd niet geblazen; want 't was Stuit, Zwaan's kameraad, die daar dood ter neder lag. Een schot in het hoofd had eensklaps een einde aan het jeugdig leven gemaakt. Zwaan werd geroepen, om zijn gesneuvelden vriend bij de achterhoede te vervangen. Hij kon hem nog den laatsten dienst bewijzen door hem zoo voorzichtig mogelijk in de draagbaar te leggen. ‘Zoo voorzichtig mogelijk’, ofschoon hij zeer goed wist, dat alle gevoel het lichaam ontvloden was. Dat was eerbied voor den kameraad, die opgehouden had te leven. De terugtocht had verder zonder verliezen plaats. Afgemat keerde de troep naar Kota-Radja terug; het doel was bereikt, doch met kostbaar bloed betaald. Het voorbeeldig gedrag van Zwaan was niet onopgemerkt gebleven, en de jeugdige hoornblazer werd voor eene Koninklijke belooning voorgedragen. Zijn droom werd verwezenlijkt; want hij werd versierd met het ridderkruis der Militaire Willemsorde 4de klasse. Zijn eergevoel was opgewekt; hij wilde meer worden dan een hoornblazer. Niet lang daarna werd hij korporaal en toen hij wegens lichamelijke ongeschiktheid den dienst moest verlaten, was de strijdlustige hoornblazer van Lamhasan sergeant. Op dit oogenblik is hij portier bij het Ministerie van Koloniën; en steeds denkt hij met genoegen en toch met weemoed terug aan de dagen van weleer, toen hij Neerlands vijanden mocht bestrijden. |