zoo schitterend heeft bestuurd. De regeling van het XXIste wordt gesteund door toelagen van staat, provincie en gemeente. Een bestuur werd gekozen. De Maere-Limnander werd voorzitter, en tot leden benoemd: A. Claeys (Vl. Acad.), N. de Pauw (Vl. Acad.), F. de Potter (Vl. Acad.), Paul Frédericq, P. Geiregat, G.D. Minnaert, J. Obrie (Vl. Acad.), F. van Duyse, J. Vercoullie, Julius Vuylsteke en Julius de Vigne.
Men ziet het - het bestuur van het aanstaand XXIste Nederlandsche Congres is samengesteld uit de beide staatkundige partijen. Gedurende dit Congres moet dus elke toespeling op staatkundige stoffen met de meeste voorzichtigheid vermeden worden. Dit zal inzonderheid op het hart moeten gedrukt worden van alle Noord-Nederlandsche leden dezer bijeenkomst. Daar wij den staatkundigen strijd in België niet zoo ijverig volgden als de Zuid-Nederlanders zelven - ten minste wat de meerderheid der onzen aangaat - hebben wij ons ten ernstige te onthouden van elke toespeling, die iemand, wien ook, zou kunnen ontstemmen. Hetzelfde behoort ook tot richtsnoer voor de Belgische leden van dit Congres te worden aangenomen.
Het XXIste Congres heeft dus alleen te beraadslagen over onderwerpen, die het algemeen nationaal belang van Noord- en Zuid-Nederland betreffen. Alles wat op het uitgebreide terrein van Nederlandsche taal- en letterkunde te huis behoort, zij onderwerp der beraadslaging. Zoo alleen kan deze bijeenkomst vrucht dragen. Reeds bleek het uit de geschiedenis der Congressen, dat veel nuttigs en blijvends tot stand is gekomen. Niets belet ons te hopen, dat ook het aanstaande Congres te Gent bruikbare uitkomsten in het belang van taal- en letterkunde zal opleveren.
Slechts door te behandelen, wat ons niet verdeelt, kan dit Congres slagen. Verdraagzaamheid en bezadigdheid moeten den grondtoon vormen der beraadslagingen. Vergeet men deze eenvoudige beginselen, dan wordt het aanstaande Congres een dispuut-collegie van de slechtste soort. En dit zou zeer te betreuren zijn voor de goede zaak, die door de Nederlandsche congressen wordt behartigd.
Deze goede zaak is in de eerste plaats het in overeenstemming brengen der taal- en letterkundige belangen van vier miljoen Noord-Nederlanders en drie miljoen Zuid-Nederlanders. Er blijft nog heel wat te doen over, voordat die gewenschte overeenstemming volkomen is bereikt. Er heerscht nog gebrek aan samenwerking. De Nederlandsche dagbladen, tijdschriften en boeken worden nog te weinig in de beide Vlaanderens, Zuid-Brabant en Belgisch Limburg gelezen - en geheel hetzelfde is het geval met de Zuid-Nederlandsche dagbladen en tijdschriften in het Noorden. Bezwaren van allerlei aard, voornamelijk stoffelijke, zijn hier te overwinnen. Het Congres is de aangewezen plaats, om zulke vraagstukken te bespreken.
Mochten de wakkere mannen van Gent, die het XXIste Congres samenroepen, door ieder patriottisch Nederlander van Zuid of Noord, liberaal of clericaal, naar zijne beste krachten worden gesteund, dan zal de goede zaak zeker triumfeeren! L'union fait la force.