Het wekt onze verbazing, dat in dezen staat van zaken nog eenig geloof is overgebleven. Daar er evenwel steeds van verschillende zijden en op zeer verschillende wijze geloofd wordt, blijkt het, dat het geloof een zeer taai leven bezit. Daarom heeft Tolstoï de leer van het Christendom, het geloof der menschen, in wier midden hij leeft, in bijzonderheden onderzocht. De uitkomst van zijn onderzoek heeft hij neergelegd in een zijner vlugschriften, dat in het Fransch: Ma Religion en in het Duitsch: Worin besteht mein Glauben getiteld is.
Elk mensch heeft het geloof in God noodig, om te kunnen leven. Elk mensch verwerft zich eene voorstelling van zijne betrekking tot God. Deze voorstelling kan van zeer verschillenden aard zijn; de kern van het geloof blijft bij allen dezelfde. Hoe is het evenwel mogelijk, dat ik een ander zou willen dwingen, om mijne voorstelling omtrent mijne betrekking tot God voor de zijne te ruilen. Ieder mensch hecht aan zijn geloof als aan zijn leven. Hem dit geloof te ontnemen, en een ander geloof op te dringen, is even onmogelijk, als om hem het hart uit het lijf te rukken, en daarvoor een ander in de plaats te stellen.
Hieruit volgt, dat Tolstoï de wording van het geloof bij ieder individu als een levensproces beschouwt, dat door ieder mensch op zijne eigene wijze wordt doorleefd. Autoriteitsgeloof is geen geloof, en leidt ten doode. Autoriteitsgeloof is geen werkelijk geloof, maar geloofsbedrog. En juist dit geloofsbedrog is sedert eeuwen een factor van het gewone menschelijk leven geworden.
Waarin bestaat dit bedrog? Hoe hebben de bedriegers het aangelegd, ten einde de bedrogenen er niets van te doen merken? Het is niet noodig van andere godsdiensten dan van het Christendom te spreken - het Christendom is ons bekend, noodzakelijk en dierbaar. Het geloofsbedrog bij de Christenen berust op een uit de fantazie gegrepen begrip van: de kerk. Er is geen godloozer woord, geen godloozer begrip, dan het begrip: kerk. Geen begrip heeft meer kwaad gesticht, geen begrip is vijandiger aan de Christelijke idee, dan het begrip: kerk.
Het Grieksche woord Ἐϰϰλησια beteekent vergadering, maar in alle moderne talen houdt men Ἐϰϰλησια voor het ‘huis des gebeds’. Het zijn de priesters, die voor 1500 jaren dit begrip: ‘huis des gebeds’ noodig hadden, omdat zij dan konden zeggen: Alles wat de kerk zegt, is waarheid, en die niet aan de kerkleer gelooft, wordt uitgeworpen, verdoemd of gefolterd. De priesters hebben hunne interpretatie van het woord kerk pogen te redden, door te zeggen, de kerk is de vergadering van waarachtig geloovigen. Dit is eene ijdele uitspraak. Men kan evengoed zeggen, dat een orkest eene vergadering van waarachtige musici is. Het komt er hier maar op aan, wat onder waarachtige musici verstaan wordt. De theologie echter leert, dat een waarachtig geloovige degene is, die naar de voorschriften der kerk (vergadering) leeft, en dat men dus een waarachtig geloovige wordt door zich bij zekere groep van geloovigen aan te sluiten, hetgeen absurd is.
Het is verbazingwekkend, dat er altijd menschen gevonden worden, die