eenvoudig gemoed, hetwelk vele, vele jaren lang slechts eerzucht kweekte - geen liefde. En als zij naar hem opziet, treft haar telkens weer die blik vol weemoedigen gloed, die haar het geheim zijner ziel verraadt.
‘Straks kende ik je eerst niet. Je bent geducht veranderd, Rob.’
‘Ten goede, hoop ik! Maar hoe ook veranderd, ik ben toch dezelfde nog.’
Zij staart naar de sneeuw voor hare voeten. Ja, hij is nog dezelfde van vroeger: onstuimig, vierkant, onhandig; maar nu stelen die eigenschappen haar hart.
‘Je gaat zeker zeer weinig uit?’ vraagt hij.
‘Ja, heel weinig. Ik geef er niet veel om.’
‘Maar..... van schaatsenrijden hieldje toch zooveel. Is je man geen lid van de IJsclub?’
‘Zeker, maar voornamelijk om de jongens.’
‘O ja, je hebt jongens, niet waar?’ vraagt hij min of meer onthutst.
Zij ziet niet op, als zij zegt: ‘Twee jongens en een meisje.’
Stilte. De bellen rinkelen, de straatkooplui prijzen schreeuwend hunne waar aan; een school in de nabijheid stroomt ledig en de kinderen joelen voorbij, glijdend en tuimelend. Maar zij staan stil tegenover elkaar met bonzend hart en neergeslagen blik.
‘Je gaat de stad weer verlaten, naar ik hoor?’ vraagt zij eindelijk.
‘Dat is onzeker. Ik ben nog niet besloten.’
‘O!’
Pauze.
‘Het is zeker promotie?’
‘Alleen finantieel..... Eerst dacht ik het aan te nemen, maar nu twijfel ik weer, Ulrike.’
Geen antwoord.
‘Ben je al eens op de ijsbaan geweest?’
‘Ja, maar mijn man rijdt niet.’
‘En jij?’
‘Dit jaar heb ik het nog maar een paar maal gedaan.’
‘Kom je van avond?’ vraagt hij, als gereed tot vertrek haar de hand reikend. ‘Je weet er zal groot feest zijn met electrisch licht en lampions en allerlei moois.’
Zij ziet hem niet aan: zij kàn die dringende bede niet weerstaan, welke te lezen is op zijn mannelijk gelaat, noch den welsprekenden druk dier sterke hand. En starend naar het straatgewoel antwoordt zij met aarzeling in hare stem: ‘Ik weet het niet.’ Maar haar blos zegt hem dat hij eindelijk dat lang begeerde hart heeft gewonnen.
‘Weet je 't niet?’ vraagt hij zonder hare hand los te laten; en aangemoedigd door haar blos en geheel overmeesterd door de oude, schoone liefde, machtiger nog nu zij als vrouw tegenover hem staat, fluistert hij met de stoutmoedigheid, die haar in den knaap koud liet, maar in den man overweldigt: ‘Ik zal het als een gunstig teeken beschouwen, Ulrike.’
Hij buigt en is reeds heen.