Eerste Druk. Jaargang 1987
(1988)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
InhoudDe mythe van Lebak is een grondig herziene en uitgebreide versie van een drietal artikelen die eerder, in het voorjaar van 1975, in de Haagse Post verschenen. Nieuwenhuys probeert hierin de mythe die Eduard Douwes Dekker rond zijn persoon heeft geweven, vooral natuurlijk in zijn Max Havelaar, tot haar realistische proporties terug te brengen. Dat voornemen blijkt uiteindelijk tot een regelrechte ontluistering van de auteur in kwestie te leiden. Van tweeën een, lijkt Nieuwenhuys zijn lezers te willen voorhouden: of Dekker kende het Indonesisch rechtsgevoel niet goed genoeg en plaatste zijn normen van de westerse wet boven de inheemse gewoonten en gebruiken of hij kende de plaatselijke normen wel maar trok er zich te weinig van aan. Nieuwenhuys begint zijn studie met het bekende verhaal: Dekker wordt op 22 januari 1856 assistent-resident in Lebak, dient al een maand later een aanklacht in tegen de inheemse regent Karta Nata Negara, dreigt door de gouverneur-generaal te worden weggepromoveerd en neemt dan diep beledigd ontslag. Niet lang daarna verschijnt de Max Havelaar. Daarna schenkt Nieuwenhuys aandacht aan de mening van de personen die met Dekker hebben samengewerkt en die model hebben gestaan voor bepaalde personages in de roman; hij beschrijft de adat, het Indische gewoonterecht, uitvoerig en kiest geëmotioneerd stelling tegen al diegenen die in Dekker/Multatuli weinig minder dan een romantische held willen zien. ‘Beseft men in sommige kringen die Multatuli zo graag als een exponent willen zien van het anti-kolonialisme, beseft men daar wel hoe “koloniaal”, hoe paternalistisch hij zich gedraagt, hoe beschermend hij over de regent spreekt, met wie hij telkens weer zegt mede- | |
[pagina 134]
| |
lijden te hebben, die hij met zachtheid van de dwalingen zijns weegs wil terughouden, die hij als “oudere broeder” helpen wil, met inachtneming van de bekende ambtelijke aanspreekvorm.’ Bovendien klopt het beeld dat Dekker van Karta Nata Negara geeft, niet met de werkelijkheid zoals die uit de archieven van het Arsip Nasional in Jakarta naar voren komt. De oude leider blijkt daarin juist een goed en integer vorst. De affaire van Lebak kon een mythe worden doordat wij, d.i. de Multatulianen, net als Dekker onze opvattingen van recht en billijkheid op de geldende in Lebak projecteren; daardoor kan Dekkers optreden een daad van humane zelfopoffering lijken terwijl hij waarschijnlijk, aldus Nieuwenhuys, veel meer gedreven werd door de angst vergiftigd te worden. | |
KritiekJ.A. Dautzenberg: ‘Dit is hier en daar een zéér slordig boek, en als ik dat al ontdek, wat zal de ware kenner dan nog vinden? Nóg meer fouten, die weer door anderen ontzenuwd worden? Dat kan dus nog knap vervelend worden. Misschien moet er van regeringswege maar eens een onderzoek ingesteld worden. [...] Die polemieken, dat is allemaal maar “gekheid en leugens”, om met een andere bekende negentiende-eeuwer te spreken.’ (De Volkskrant, 2-10-1987) Hans van den Bergh: ‘Een groot deel van het betoog in De mythe van Lebak is gewijd aan onjuistheden in de Havelaar; [...]. Maar zelfs al had Nieuwenhuys op dit en andere punten gelijk - wat doet die hele uitstalling van oosterse knapheid eigenlijk ter zake? Multatuli zegt het immers in zijn eigen boek: Saidjah en Adinda hebben nooit bestaan, maar er zijn wel talloos vele Saidjahs en Adinda's geweest. En dáár gaat het om in een roman die algemene wantoestanden aan de kaak wil stellen.’ (Vrij Nederland, 3-10-1987) |
|