Eerste Druk. Jaargang 1987
(1988)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
InhoudIn Het uur tussen hond en wolf beschrijft Maarten 't Hart het einde van een vriendschap en het begin van een jarenlange vete. De spelers in het drama zijn de bioloog, schrijver en huiseigenaar Melchior en Fred Koudvuur, vertaler en huurder van een van de etages van Melchiors grachtenpand. De inzet is, hoe kan het ook anders, het aardse slijk: Koudvuur weet op slinkse wijze onder zijn betalingsverplichtingen jegens zijn vriend uit te komen en deze eist, daarbij steeds nadrukkelijker gestuurd door zijn echtgenote, de huur. Niets blijkt Koudvuur echter te veel om zijn vriend-van-vroeger te tergen. Hij staat een dakloze studente toe de enige leegstaande etage van het pand te betrekken, hij roept zelfs de hulp in van ‘officiële’ krakers en uiteindelijk moet de rechter eraan te pas komen om een eind te maken aan de pesterijen.
Dezelfde geschiedenis keert terug in de ‘anekdote’ waarmee Hans Bakx debuteerde, Midas' tranen, en daardoor wordt de ware identiteit van de beide hoofdrolspelers onthuld: Melchior, die bij Bakx overigens Sijmen Togt heet, is Maarten 't Hart zelf en Bakx weet zich getooid met de namen Fred Koudvuur en, in zijn eigen werk, Deelder. Waar 't Hart de nadruk legt op het | |
[pagina 56]
| |
geschil zelf, gaat Bakx' belangstelling echter veel meer uit naar wat daaraan voorafging. Hij schetst meer het ontstaan en het verloop van de vriendschap en doet het einde daarvan met enkele bladzijden tekst af. | |
KarakteristiekOok de manier waarop beide auteurs hun gezamenlijk stukje historie vertellen, is verschillend. Waar 't Hart heeft gekozen voor chronologie en een ik-verteller, heeft Bakx de voorkeur gegeven aan een uitvoerige terugblik en een personale vertelwijze. Tot belangrijke verschillen in effect leidt dat echter niet; beide verhalen overtuigen maar nauwelijks doordat de karaktertekening scherp zwart-wit is en bovendien eerder spotprenten heeft opgeleverd dan mensen-van-vlees-en-bloed. 't Hart schildert Bakx af als een verwaande nietsnut, iemand met duizend-en-een ideeën maar niet in staat er ook maar één van op bevredigende wijze uit te voeren; Bakx op zijn beurt heeft zich er echt voor gezet om 't Hart te portretteren als een gefrustreerd, gierig, geil en vooral bekrompen mannetje, een ex-gereformeerde die in feite het oude nest nooit achter zich heeft kunnen laten. Het uur tussen hond en wolf telt 141 bladzijden, Bakx' novelle heeft er 72. | |
ThematiekIn boeken als Het uur tussen hond en wolf en Midas' tranen zijn eigenlijk nauwelijks heuse thema's te onderscheiden; of, anders gezegd: het heeft weinig zin daarnaar te zoeken want de pen van beide auteurs diende te opvallend als strijdmiddel. In een interview met NRC Handelsblad vertelde 't Hart ook eerlijk dat hij zelf zijn boek niet als een roman beschouwt; ‘dat het wel als zodanig wordt gepresenteerd, is uitgeverspolitiek.’ Het enige beetje echte discussie dat er in beide boekjes wordt gevoerd, gaat over literatuur. Want ook daarover lopen de meningen van beide heren flink uiteen. | |
KritiekT. van Deel: ‘Het is een weinig opmerkelijk verhaal, misschien | |
[pagina 57]
| |
niet per se, maar wel door de manier waarop 't Hart het vertelt. Dat iemand in werkelijkheid razend kan zijn om wat hem overkomt of om wat hij zich laat overkomen is heel begrijpelijk. Maar waarom zo'n affaire rijp zou zijn voor een roman, vermag 't Harts boek niet duidelijk te maken. Het uur tussen hond en wolf is literair gesproken een faliekante mislukking en ook als sleutelroman of als wraakoefening in verhaalvorm mijns inziens absoluut niet geslaagd.’ (Trouw, 19-11-1987) Arnold Heumakers: ‘Een pluspunt voor Bakx lijkt mij de omstandigheid dat Midas' tranen voor zover mij bekend zijn literaire debuut is. Een meesterwerk zou ik het niet willen noemen, maar slecht geschreven is het evenmin. Hij moest hierna zijn krachten maar eens wijden aan een minder beperkt en gênant onderwerp. Van 't Hart weten we al dat hij beter kan: hoewel hij zich eigenlijk zou moeten schamen na een substantiële roman als De jacobsladder met dit niemendalletje te komen.’ (De Volkskrant, 20-11-1987) |
|