Eerste Druk. Jaargang 1987
(1988)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
InhoudIn Drenkeling vertelt Durlacher over de lotgevallen van een kleine joodse jongen in het Duitsland van de late jaren '30. Veel bijzonders lijkt daarover op het eerste gezicht niet te melden: de jongen krijgt een nieuwe broek, zij het niet de leren Tirolerbroek die hij graag wilde hebben; hij woont met zijn ouders de kerstvoorstelling van Peterchens Mondfahrt bij; viert in huiselijke kring het Chanoekafeest en gaat met zijn vader en moeder met vakantie naar Italië. Meer en meer dringt echter de dreiging van de politieke werkelijkheid zijn leven binnen. Aanvankelijk begrijpt hij nog nauwelijks wat er buiten gaande is; wat het wil zeggen als iemand hem toebijt: ‘Brutaal jodenjong, ik zal je...’; wie de ‘bruinen’ zijn en waarom zijn moeder niet net zo enthousiast is als hij over de gelaarsde mannen die door de straten marcheren op de klanken van het Horst Wessellied. Maar als hij op een dag voor het eerst naar school moet, wordt die werkelijkheid hem op ruwe wijze opgedrongen. Hij moet rennen om een pak slaag te ontlopen; de winkel van zijn grootmoeder wordt vernield, oom Adolf naar Dachau afgevoerd en tenslotte gaat hij, noodgedwongen, met zijn ouders op weg naar het veiliger (!) Nederland. | |
KarakteristiekHet lijkt erop, dat Durlacher tijdens het schrijven van deze verhalen, die overigens door hun onderlinge rangschikking en het optreden van dezelfde personages eerder een roman vormen dan een bundel, voortdurend op twee gedachten gehinkt heeft wat de keuze van het vertelperspectief betreft. Alle bijdragen worden door de ogen van het kind verteld, in de eerste persoon | |
[pagina 44]
| |
en de tegenwoordige tijd, waardoor verhaalmoment en vertelmoment grotendeels samenvallen. Dat heeft een functionele beperktheid tot gevolg. Maar daar doorheen blijft telkens de evaluerende stem van de auteur hoorbaar: in nauwelijks herkenbare stukjes commentaar en vooral in het gebruik van de vele epitheta ornans, de ‘opsierende’ bijvoeglijke naamwoorden. Drenkeling, dat 110 pagina's telt, bevat behalve de zeven verhalen ook een naschrift, ‘Wij wisten van niets’ getiteld. | |
ThematiekAlle bijdragen aan deze bundel staan nadrukkelijk in het teken van ontwikkeling; ook de belangrijkste thema's hebben dat aspect in zich: het geleidelijke besef van vervreemding en isolement, en het complement daarvan: het erbij-willen-horen; de inwijding in het leven van de volwassenen, wat onder andere een kennismaking betekent met terreur, afscheid nemen en dood; de teloorgang van de onbezorgde kindertijd en de opkomst van het fascisme. Ontwikkeling is hier, zeker in zoverre ze de hoofdfiguur betreft, grotendeels synoniem met desintegratie: de wereld van het kind valt uiteen. Typerend is in dit verband het slot van het laatste stuk, waarin het kind zich alleen nog maar met verlies geconfronteerd ziet. | |
KritiekFrank Ligtvoet: ‘Het is fantastisch dat Durlacher de moed heeft gehad zijn herinneringen op te schrijven. En het is een groot geluk dat hij bovendien zoveel macht over de taal heeft. Daardoor worden zijn verhalen in je ziel gegrift. Durlacher lezen is geen plezier, maar plezier levert grote literatuur zelden op.’ (De Volkskrant, 20-3-1987) Leon de Winter: ‘Durlacher raakt met Drenkeling de essentie van literatuur.’ (Vrij Nederland, 28-3-1987) |
|