Eerste Druk. Jaargang 1987
(1988)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
InhoudWie op grond van de titel verwacht met Brakmans nieuwste bundel een aantal verhalen in handen gekregen te hebben over ferme jongens en stoere knapen, helden op verre zeeën en in oorlogstijd, komt bedrogen uit. Zijn hoofdfiguren zijn, evenals in vorig werk, wat bleke, introverte figuren, met een haast ziekelijke neiging tot fabuleren. Zo doet de hoofdpersoon in het eerste verhaal, ‘Oom Izak’, als we hem mogen geloven tenminste, tijdens een reis door Europa zo'n beetje alle slagvelden, kloosters en herbergen aan die maar mogelijk zijn. De oplettende lezer zal het echter niet ontgaan, dat de situaties die hij daarbij beschrijft, wel erg veel lijken op bepaalde afbeeldingen in de Historiën en mystieke verhalen, een van de boeken die bij oom Izak in de kast staan. De Historiën komen ook in het tweede verhaal voor, zij het lang zo vaak niet als De club van Rustoord, een écht jongensboek. Het is vooral een van de illustraties daaruit die de vertellende hoofdpersoon fascineert; zozeer zelfs, dat hij een eigen versie van het verhaal bedenkt, met zichzelf in de hoofdrol. Het wordt een verhaal over rouw, de rouw om een groot en naamloos verlies. Niemand wil hij vertellen om wie hij precies rouwt en daarom wordt ten langen leste oom Henk maar ingeschakeld. Ook zijn poging valt echter, heel letterlijk zelfs, in het water, met alle gevolgen van dien. Het laatste verhaal gaat over een Sint-Nicolaas die zich plotseling op een avond uit de sneeuwvlokken in een spaarzaam verlichte winkelstraat materialiseert en die uiteindelijk niemand anders dan oom Anton blijkt te zijn. | |
[pagina 31]
| |
KarakteristiekDat Jongensboek als een bundel verhalen wordt gepresenteerd, wil nog niet zeggen dat Brakman ook verhalen in de gangbare zin geschreven heeft: vertellingen met een duidelijke plot. In alle drie de bijdragen wordt het handelingsverloop namelijk steeds grilliger en uiteindelijk moet de verteller in ‘Oom Henk’ zelfs bekennen dat het verhaal zijn eigen gang gaat. Dat levert voor de lezer nogal wat onbegrijpelijke passages op, ‘maar’, zo heeft deze al in het eerste verhaal kunnen lezen, ‘dat komt het vertellen alleen maar ten goede.’ Een verhaal dat geen vragen meer oproept, staat immers een actieve lezersrol in de weg. ‘Gissen, vermoeden, geloven en speuren in het eigen hoofd zijn het zout van het vertellen, mits viriel gehanteerd, daar men niet moet vergeten dat de spaarzame, begaafde toehoorder van plan moet zijn het verhaal tot eigendom te maken om op zijn beurt de plaats van de verteller in te nemen.’ Het enige probleem waarmee de verteller in feite te maken heeft, is ‘de kracht der overtuiging, het bezweren en oproepen’; daarom onderscheidt ook deze Brakman zich door een aanzienlijke hoeveelheid ‘goed uitgewerkte en veelzeggende kleinigheden’ en door de sterke neiging tot bespiegeling van zijn vertellers. Jongensboek telt 170 pagina's. | |
ThematiekNog voordat de hoofdpersoon in het verhaal ‘Oom Izak’ aan zijn wonderlijke omzwervingen begint, deelt hij de lezer al mee dat zijn verhaal het ‘verhaal van een terugkeer’ is; heel deze grillige geschiedenis staat in het teken van de thuiskomst, zoals ook de andere twee verhalen, zoals in feite heel Brakmans oeuvre. ‘Thuiskomen is het mooiste wat er is, alle afscheid, goede voornemens en honger naar de horizon is daartoe slechts noodzakelijke voorwaarde. De mens is van nature een thuiskomer.’ Voor Brakmans verhaalpersonages hoeft dat ‘thuis’ overigens niet al te letterlijk te worden opgevat; zo is in deze bundel vooral het aloude jongensboek een thuis: de plaats waar alles is zoals het hoort te zijn, een zinvol geheel. Dat verklaart de be- | |
[pagina 32]
| |
langstelling van alle drie de vertellers voor dit genre. Al lezend zijn ze op zoek naar ‘dat zo tergend moeilijk terug te vinden geluk van het jongensboek’. Uiteindelijk gaat die fascinatie zelfs zo ver, dat zij, helemaal opgaand in hun fantasie, van hun eigen leven een jongensboek proberen te maken, een universum waarin zij zelf als vertellers almachtig zijn. | |
KritiekAlfred Kossmann: ‘Jongensboek lijkt mij ideaal voor de beginnende lezer. De drie verhalen waaruit het boek bestaat zijn overzichtelijk en goed te volgen. De toespelingen op de jongensboeken uit Brakmans eigen jeugd zijn helder. De citaten zijn niet verborgen. Maar bovendien: Brakman varieert heel briljant op het thema van zijn boek, en dat is het vertellen zelf.’ (Het Vrije Volk, 29-10-1987) T. van Deel: ‘Esthetiek en boodschap sluiten elkaar niet uit, maar gaan juist bij een zo verfijnde en gecompliceerde stilist als Brakman samen, op een hoog plan en daarom niet gemakkelijk meer in alle finesse te beschrijven.’ (Trouw, 5-11-1987) |
|