Eerste Druk. Jaargang 1986
(1987)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
InhoudInleiding tot de kennis van de ambtenaar is een beschouwing over de vierde stand: een overzicht van de geschiedenis van de ambtenaar, een typering van diens status en een beschrijving van het soort werk dat hij doet. Alberts, die zelf jarenlang in overheidsdienst was, ‘soms als schim, soms als gedaante en soms zelfs als mens’, doet dit onder meer aan de hand van oude afbeeldingen en foto's, die hij vrij associërend beschrijft, en van zijn herinneringen. Beschouwingen en mémoires gaan in zijn boek hand in hand. Zijn betoog laat zich lezen als een drieluik: in het eerste hoofdstuk beschrijft hij het doen en laten van de ambtenaar, ‘van zijn eerste optreden op aarde tot aan een redelijk gevorderd tijdstip in het verhaal van onze menselijke samenleving.’ De tovenaar die ‘in de nevelen der tijden’ als een uitzinnige rond een totempaal danste om op die manier zover mogelijk in de toekomst te zien, beschouwt Alberts als een soort oer-ambtenaar, de regelrechte voorvader zelfs van het tegenwoordige departement van algemene zaken. Aan het eind van de middeleeuwen signaleert de auteur een toenemende belangstelling voor het ambtenarenberoep, wat hij voor een belangrijk deel toeschrijft aan de begerigheid naar een goed betaalde betrekking. Langzaam maar zeker ontstaat dan het genus ambtenaar, ‘standvastig en bedaard, tenzij hij wordt opgejaagd of aangeblaft door de een (de overheid) of de ander (de onderdaan)’. Die laatste twee komen in de beide volgende hoofdstukken aan de orde. Alberts behandelt daarin eerst de ‘gulden regel’ voor ambtenaren: ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’; vervolgens schetst hij aan de hand van een case history ‘het ver- | |
[pagina 146]
| |
richten van een overheidsdaad’. De onderdanen manifesteren zich in zijn uiteenzetting vooral als mensen die ‘al een hele tijd op een niet voor misverstand vatbare manier bezig zijn met het verkrijgen van macht.’ Door middel van het kiesrecht wordt hun de controle toegestaan over de activiteiten van wetgever en uitvoerder en dat gegeven biedt Alberts de gelegenheid tot een uiteenzetting over de ontwikkeling van macht en het functioneren van de politiek. Hierna volgen nog een hoofdstuk over ‘ambtelijke eigenaardigheden’ - zijn trots, zijn taal, zijn ambitie en zijn solidariteit - en een reeks anekdotes over ontmoetingen met ambtenaren in Den Haag, Parijs en Indië, waar hij niet alleen Bestuursambtenaar was, maar ook gedetineerde in een van de Jappenkampen. In zijn Inleiding tot de kennis van de ambtenaar stelt Alberts zich nadrukkelijk op als deelgenoot en daardoor is zijn ‘studie’ tegelijkertijd een verdediging geworden tegen aanvallen van buiten, door overheid en onderdanen, en soms ook een lofzang, zij het op luchtige toon verteld, humoristisch en dus met de nodige distantie. | |
WaarderingWam de Moor: ‘Deze en andere vergelijkingen zouden ons niet boeien wanneer ze, ik kan daar niet langer onderuit, niet zo schitterend terughoudend geformuleerd werden. Dat is het tweede aspect van dit boek: Alberts' inhoud is zijn stijl en dat kenschetst hem als een van de besten die onze huidige prozaliteratuur rijk is.’ (De Tijd, 12-9-1986) T. van Deel: ‘Wie zo kan schrijven over het werk en de wereld van de ambtenaar verdient het om gelezen te worden, júist als zijn boek de titel heeft Inleiding tot de kennis van de ambtenaar.’ (Trouw, 16-10-1986) |
|