Eerste Druk. Jaargang 1986
(1987)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
InhoudHet titelverhaal in Gezicht op Haarlem beschrijft de eerste stap op de weg naar volwassenheid van Vincent Badoux, ‘zestien jaar oud, niet lelijk, lang, blond, al brede schouders, slank middel’ en vooral: gevoelig, onaangepast en onbegrepen. Vincent is het schoolvoorbeeld van een late puber. Zijn eenzelvigheid wordt niet alleen veroorzaakt door zijn leeftijd; ook de situatie thuis, en dan vooral zijn relatie met zijn jonge stiefmoeder Laura, speelt een belangrijke rol. Die relatie is het centrale gegeven in het verhaal. Onder invloed van juffrouw Fleutges lessen over het klassieke treurspel - Vincent zit op het gymnasium - vraagt hij zich af wat er zou gebeuren als hij Laura het hof zou maken, net als Hippolytus doet in de gelijknamige tragedie van Euripides. Een warme zomermiddag en de afwezigheid van zijn vader lijken een uitstekende gelegenheid om zijn fantasie aan de werkelijkheid te toetsen, maar als Laura het spel begint mee te spelen, schrikt hij terug. ‘Vicit vim virtus’: de deugd overwint het geweld. Een jaar jonger dan Vincent zijn de twee hoofdfiguren in ‘Wilsonplein’, ook een verhaal over nog niet volwassen zijn en onbegrepen, maar met een andere plot. Het gaat hier om het ‘ludieke’ idee van Imma om het wegdek in het centrum van de stad te beschilderen met pijlen die allemaal in de richting Stadsschouwburg wijzen. Verder speelt de (vermeende?) diefstal van een fiets, door haar vriendje Ollie gadegeslagen, een rol. Aanmerkelijk ouder zijn de hoofdrolspelers in de beide overige verhalen, die daarom ook een andere problematiek behandelen. In ‘Kareol’ probeert een man een zinvolle samenhang te bedenken voor twee zinloze feiten - de verdrietige vrouw die hij op het strand ziet en de dood van een 18-jarige jongen, die | |
[pagina 134]
| |
zich tegen een boom te pletter rijdt - en in ‘Het monument’ wordt de 92-jarige Cécile met een nog onverwerkt stuk verleden geconfronteerd als haar op een dag het verzoek bereikt van de Universiteit van Amsterdam of de vakgroep Nederlands haar correspondentie met een beroemd en inmiddels gestorven dichter mag gebruiken voor wetenschappelijk werk. | |
KarakteristiekGezicht op Haarlem, 137 bladzijden groot, telt vier verhalen, die ook wel ‘novellen’ hadden kunnen heten. Niet in de eerste plaats om hun lengte, die varieert van 22 tot 46 pagina's, maar meer nog vanwege de onderverdeling van iedere bijdrage in betitelde hoofdstukken en genummerde scènes. Enkele verhalen zijn bovendien te complex van thematiek om voor klassieke ‘short-stories’ te kunnen doorgaan. Hoewel ze alle vier in de derde persoon worden verteld, is de afstand tussen verhaal en lezer doorgaans gering, wat de sfeer en de geloofwaardigheid van het vertelde duidelijk ten goede komt. De verteltrant is sober. | |
ThematiekTwee van de verhalen in de bundel, ‘Gezicht op Haarlem’ en ‘Wilsonplein’ zijn ‘klassieke’ puberverhalen vol onbegrip, verborgen lijden, verveling en isolement. Zo is er al op de eerste bladzijde van het titelverhaal sprake van ‘de illusie van vader en zoon als vrienden op pad’. Vincent Badoux kan met wat hem bezighoudt in de buitenwereld niet terecht - zij eist van hem ‘dat zijn bangheid stoerheid (wordt), zijn aanhankelijkheid onverschilligheid, zijn aardigheid agressie’ - en daarom trekt hij zich het liefst in zichzelf terug. Peinzen is zijn favoriete bezigheid en iedere poging tot toenadering wordt beantwoord met botheid, sarcasme of arrogantie. Ook Imma ontmoet thuis meestal onbegrip. ‘M'n ouders vinden alles wat niet, tja, nou ja, wat ik leuk vind of zelf bedenk en maak onzin,’ vertelt zij Ollies vader op een dag. Dat onbegrip wordt niet in de eerste plaats geïllustreerd door het herhaaldelijk fulmineren van haar vader tegen alles wat de jeugd in het algemeen doet, maar door die ene scène die steeds weer | |
[pagina 135]
| |
in Imma's gedachten en in haar gesprekken met Ollie terugkeert: haar fantasievolle behangschilderingen worden door haar moeder als ‘troep’ van de muur gehaald. Ook in de beide andere verhalen is er sprake van een kloof tussen binnen- en buitenwereld, maar alleen in ‘Het monument’ slaagt de hoofdpersoon erin de werkelijkheid naar haar hand te zetten. De correspondentie die zij uiteindelijk afstaat, heeft zij naar haar eigen inzichten bijgewerkt. In alle verhalen is eenzaamheid een belangrijk motief. | |
WaarderingAleid Truijens: ‘Sympathiek, dat is een te mager woord voor deze verhalen. De kwaliteit van Gezicht op Haarlem berust op grote vormbeheersing, niet-pretentieus eerbetoon aan de literatuur en vooral op een even brede als scherpe kijk op alles wat zich afspeelt onder Ruisdeals dreigende luchten.’ (NRC/Handelsblad, 29-8-1986) Arnold Heumakers: ‘Rein van der Wiel doet zich kennen als een veelbelovend schrijver, die een klein maar complex onderwerp subtiel en genuanceerd weet uit te beelden, in een stijl die humor en gevoeligheid (voor sentimentaliteit hoeft niet gevreesd te worden) moeiteloos combineert. Meer van zulke verhalen zijn wat mij betreft zeer welkom.’ (Volkskrant, 31-10-1986) Erik van Muiswinkel: ‘Pas het vierde verhaal, “Het monument”, bracht wat van de bekoring waar ik, als Haarlemmer verdorie, op had gehoopt. (...) Zou het wéér de schuld van Haarlem zijn dat Van der Wiel een stokoude dame en een ver literair verleden nodig had om de stad leven in te blazen, en dat het hem met de “Doei-ieie-generatie” niet lukte?’ (Intermagazine, oktober 1986) |
|