Eerste Druk. Jaargang 1986
(1987)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
InhoudHoewel Grote Gevoelens of: Mijn leven in de kunst volgens de achterflap het karakter van een ‘klassieke ontwikkelingsroman’ draagt, mag het verhaal met evenveel recht een schets heten van het leven op een toneelschool in het zuiden des lands ergens in de jaren zestig. De keuze van hoofdpersoon Frits Angst voor het theater is het gevolg van een uitvoering van Dostojewski's De Bezetenen, die hij op de middelbare school bijwoont, en van het succes dat hij zelf heeft met zijn (hoofd)rol in Romulus de Grote. Na eerder een prille carrière als musicus te hebben afgebroken en ook in de schilderkunst niet te hebben gevonden wat hij zoekt, weet hij het nu écht zeker: hij wil acteren. Hij wordt ingeschreven aan de ‘Academie voor Dramatische Kunsten’, die gevestigd is in een voormalig weeshuis en onder de strakke leiding staat van de bejaarde Mimi Ples, een dame met heel uitgesproken opvattingen over de opleiding tot acteur. Geen rol wordt er gespeeld dat eerste jaar, geen regel tekst van buiten geleerd. Spraakles en ballet, daaraan onderwerpt zij haar studenten, en vooral aan het spelen van korte scènes. ‘Je komt thuis. Je moeder ligt met een vreemde man in bed. De stoel is de moeder. Doek. (...) Doek! Als ik “doek” zeg, wordt er begonnen.’ Maar ook als toneelspeler-in-de-dop blijkt Frits geen succes. Bovendien staan de jaren zeventig voor de deur; er steekt een nieuwe wind op in het oude gebouw en Mimi's ideeën moeten plaatsmaken voor de methode van Torzov, waarbij veel en intensief in trainingspakken moet worden bewogen. ‘Affectieve training’, ‘leerlingenraad’ en ‘individuele begeleiding’ zijn de trefwoorden waarmee de ‘noodzakelijke veranderingen’ op de | |
[pagina 128]
| |
school worden getypeerd. Aan Frits zijn deze echter niet meer besteed. Als een eerbetoon aan Mimi toont hij op het eindexamen voor het eerst in al die jaren zijn talenten: zijn vertolking van Shakespeare's Hamlet is verpletterend. Het is echter tevens de laatste keer dat hij het toneel betreedt en als hij jaren later toevallig een oud-jaargenoot ontmoet, is hij een wat verzuurd ambtenaar geworden, die er een stiekem genoegen in schept aanvragen voor toneelsubsidies zo lang mogelijk op te houden. | |
KarakteristiekHet verhaal van Frits Angst, de ik-verteller, is in feite een uitvoerige flash-back; naar aanleiding van de ontmoeting met Camiel Boschaert blikt hij terug op zijn jeugd en, vooral, op zijn jaren aan de ‘Academie voor Dramatische Kunsten’. Zijn manier van vertellen wordt in belangrijke mate gekenmerkt door de ironie waarmee hij zijn eigen doen en laten, maar ook dat van ouders en studiegenoten, beschrijft. Samen met het vrij hoge verteltempo en de flitsende dialogen heeft dit een verfrissend effect op het lezen. De roman is 145 bladzijden lang. | |
ThematiekHet gebeurt niet vaak dat de relatie tussen motto en verhaal zo duidelijk is als in deze roman. Dat motto is afkomstig uit de ontwikkelingsroman Anton Reiser van de 18e-eeuwse schrijver Karl Philipp Moritz: ‘Roem en bijval te oogsten, dat was altijd al zijn grootste wens geweest; - maar de bijval moest niet te ver van hem weg liggen - hij wilde hem als het ware uit de eerste hand hebben, en hij wilde graag, zoals de natuurlijke neiging tot luiheid met zich meebrengt, oogsten zonder te zaaien. - En daarom paste het theater het beste bij zijn wens. - Nergens anders was bijval uit de eerste hand te verwachten zoals hier.’ Die beschrijving is bijna letterlijk van toepassing op Frits Angst: een besluiteloze tobber, die nooit zelf het heft in handen neemt en het liefst op safe speelt. Iemand die zijn naam eer aandoet. Veel ‘roem en bijval’ brengt deze levenshouding hem echter niet; de droom wordt in dit verhaal zonder uitzondering | |
[pagina 129]
| |
gevolgd door de desillusie. Niet alleen voor Frits, overigens; het thema van de mislukte kunstenaar is een van de meest opvallende in de roman. Wat dat betreft is de visie van de auteur op mens en wereld sterk naturalistisch: wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Grote Gevoelens is ook een theaterroman; ze beschrijft niet alleen Frits' zoektocht naar de zin van het leven, maar ook zijn ‘leven in de kunst’. Maar doordat hij er niet in slaagt een harmonieuze verhouding tot stand te brengen tussen de persoon die hij is en de persoon die hij speelt, wordt een eventuele toneelcarrière in de kiem gesmoord. Mijn leven in de kunst moet daarom ironisch geïnterpreteerd worden. Het is een titel vol zelfspot met de bedoeling de ‘Grote Gevoelens’ te camoufleren. | |
WaarderingThomas Verbogt: ‘Grote Gevoelens is op veel punten ook een zeer humoristisch boek. Ger Thijs kan scherp observeren en iemand typeren door een enkel gebaar of zin. Met dit boek en De huilende man toont hij overtuigend dat hij een veelzijdig en oorspronkelijk auteur is.’ (Arnhemse Courant, 23-1-1986) Jan-Hendrik Bakker: ‘Het is Thijs' manier van schrijven die het verhaal te geconstrueerd maakt. Hij schuwt de vette symboliek niet. “Te zijn of niet te zijn”, heet het laatste hoofdstuk. Frits Angst (alleen die naam al) moet in opdracht van Mimi Ples (...) de beroemde monoloog van Hamlet doen. En zo zit het hele verhaal vol. Opdat we toch maar vooral de bedoeling begrijpen. Toegegeven, grote gevoelens zijn zelden subtiel, maar er bestaat ook altijd nog zoiets als underacting. En precies dat missen we in dit boek.’ (Haagsche Courant, 25-2-1986) |
|