Eerste Druk. Jaargang 1986
(1987)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
InhoudIn deze debuutbundel heeft Van Iterson meer dan eens het studentenmilieu als achtergrond gekozen. In vijf van de negen verhalen is de hoofdpersoon een weinig bevlogen student die zich door werkgroepen en tentamens heenworstelt, die soms van stad verandert - Amsterdam en Nijmegen zijn de plaatsen van handeling - vaker nog van vriendin, maar die toch ook weer niet de indruk wekt een echte levensgenieter te zijn. Maar meer nog dan over deze studenten gaan Van Itersons verhalen over de ‘overtolligen’, zoals ze op de achterflap genoemd worden, die hun weg kruisen: de paranoïde Connie, die een verhouding heeft met haar oom Hein maar die als de dood is deze man ergens tegen het lijf te lopen; de wat hysterische Jessie, die, ruim van opvattingen, in haar bed al ‘heel Deventer’ gastvrij heeft onthaald en die gedreven lijkt door maar één verlangen: zingen, dansen en acteren; de geheimzinnige dichter Wout met zijn religieuze tik, die gevaarlijk heet te zijn en de hoofdpersoon de stuipen op het lijf jaagt door hem steeds weer nieuwe gedichten toe te sturen, Hans Postma, ‘of Posthuma’, de diepzinnige zoeker naar de waarheid. Zij zijn op een bepaalde manier ‘gedrevenen’ en dat trekje is, samen met de belangstelling van de hoofdpersoon hiervoor, het eigenlijke onderwerp van deze vijf verhalen. In ‘Biedermeier’, een zesde ‘studentenverhaal’, wordt de gepensioneerde heer Leiker ten tonele gevoerd, die vergeefs probeert zijn oude liefde, studeren, nieuw leven in te blazen. Ook de laatste drie verhalen, die in Limburg zijn gesitueerd en een groter tijdvak omspannen, zijn geschiedenissen van een fascinatie. Zo wordt bij voorbeeld de 42-jarige Huub Schepers mateloos geboeid door het buitenland, dat echter voor hem | |
[pagina 78]
| |
gesloten blijft omdat zijn moeder er niet heen wil. In een ander verhaal is het de drankzuchtige oom Pierre die de fantasie van de ik-figuur op hol doet slaan. | |
KarakteristiekHet geheim van de dichter is een bundel van 159 bladzijden met recht-toe-recht-aan vertelde verhalen, waarin overwegend de ik-vorm en de verleden tijd worden gebruikt. Belangrijk is, dat Van Iterson erin is geslaagd zijn vertellers te dwingen tot een grote mate van efficiëntie - alle overtolligheden zijn uit de beschrijving geweerd en iedere vorm van gewichtigheid is vermeden - waardoor zijn bundel zeer goed leesbaar is geworden. | |
ThematiekNiet alleen is de verslaggeving beknopt en nuchter; vaak ook wordt zij gekenmerkt door een zekere mate van ironie. Van Itersons verhalen staan vaak in het teken van hoop en ontnuchtering, van desillusie en onmacht. Zijn (vertellende) hoofdrolspelers zijn, zeker in de ‘studentenverhalen’, mensen die zonder veel pretenties door het leven gaan, enerzijds met het idee dat zij werkelijk een leven leiden, anderzijds ook met het besef dat schijn en werkelijkheid elkaar altijd dekken. Dat blijkt onder meer als er iemand in hun leven opduikt die ook de indruk wekt te weten wat hij of zij wil: Jessie Gorselink of de dichtende Wout. Soms prikkelen deze confrontaties alleen de nieuwsgierigheid van Van Itersons hoofdrolspelers, soms ook wekken zij hun jaloezie, zoals in ‘Het schot’; vaker echter is er de stille hoop dat er uiteindelijk ook iets van de gedrevenheid en de wilskracht van hun tegenspelers op hen zal afstralen. Maar tenslotte blijkt ook hier de schijn van het uiterlijke: Jessie slaagt er in Parijs niet in haar droom te verwezenlijken en Wout rekent zelf nogal bruut met de mythe van zijn dichterschap af. Wat poëzie leek, blijkt tenslotte weinig meer dan de nuchtere realiteit te zijn - dat is ‘het geheim van de dichter’ dat Van Itersons personages haast allemaal ontraadselen. De meesten van hen tonen dan, en dat typeert hun gelatenheid, voldoende humor om de ontnuchterende afloop te relativeren. | |
[pagina 79]
| |
‘Dat hebben we weer gehad,’ verzucht de ‘Ik’ in het openingsverhaal, ‘In de nachtbus’, als hij zich nog maar net uit de armen van de reddeloze zenuwlijdster Connie Gerritsen heeft kunnen bevrijden. ‘Ik maak toch wat mee in het leven.’ Hoewel de rol van de (ik-)verteller in de ‘Limburgse’ verhalen wat meer beperkt blijft tot die van figurant, staan ook deze volop in het teken van het spel dat schijn en werkelijkheid eerder in deze bundel al met elkaar opvoerden. De zelfspot is hierin echter wat minder duidelijk aanwezig. In het groteske ‘Wetenswaardigheden’ speelt de angst dat het breekbaar evenwicht in het leven verstoord zal worden, een thema dat in andere verhalen wat meer op de achtergrond meespeelt, een opvallender rol. | |
WaarderingDiny Schouten: ‘De spottende toon, die benadrukt dat de verteller zelf zijn avonturen niet zo vreselijk opwindend vindt en er evenmin van overtuigd is enige greep op de gebeurtenissen te bezitten, valt vaker te bespeuren in de negen verhalen die Van Itersons debuut vormen. Als ik durfde zou ik daarom zeggen dat (zij) door hun gebrek aan gewichtigheid een gunstige indruk maken.’ (Vrij Nederland, 5-7-1986) Rob Schouten: ‘Op een persoonlijke, niet spectaculaire wijze, raakt Van Iterson (...) een paar keer het poëtische moment in een mensenleven, zonder dat de leveranciers daarvan als zielige slachtoffers uit zijn beschrijving te voorschijn komen.’ (Trouw, 24-7-1986) |
|