Eerste Druk. Jaargang 1986
(1987)–Bert Peene, [tijdschrift] Eerste Druk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
InhoudIn zijn jongste verhalenbundel toont Biesheuvel zich (opnieuw) een verteller die eigenlijk niets liever wil dan zijn lezers met eenvoudige verhalen ‘een beetje vrolijker maken’. Hij vertelt over een visser die een oog en een been kwijtraakt en besluit deze alvast ter aarde te bestellen; over een hoornblazer die, op sterven na dood, uit het eten van gebakken uien toch weer genoeg kracht put om tijdens een veldslag tussen Vikingen en Groenlanders de hoorn te blazen, maar die tenslotte toch op onverklaarbare wijze aan zijn einde komt. Hij vertelt over een wonderlijke dorpsschoolmeester, die er maar niet in slaagt artsen en wetenschappers te doen geloven dat hij zijn nog ongeboren kind heeft leren rekenen en over de weinig alledaagse manier waarop ene Johan van Schoffelen rijk is geworden. Godencirkel bevat ook verhalen waarin de verteller, en in hem is gemakkelijk de auteur Biesheuvel te herkennen, zelf de hoofdrol speelt. Soms lijkt hij daarin weinig meer te willen doen dan uiting geven aan zijn schijnbaar grenzeloze geluksgevoel, soms ook claimt hij alle verhaalruimte voor diepzinnige overpeinzingen over het ‘wereldraadsel’. In een verhaal als ‘Op weg naar de roeiboot’ zijn deze beide facetten aanwezig. Een wandeling van kantoor naar huis blijkt daarin een prima gelegenheid om uitvoerig stil te staan bij alles wat er in het leven te genieten valt. Maar de opgewekte stemming slaat ongemerkt om en tenslotte moet een ontspannend tochtje in zijn roeiboot de verteller van zijn kwellende gedachten - er kan oorlog komen, het tropisch regenwoud wordt gekapt en draagt God een bril? - verlossen. | |
[pagina 23]
| |
KarakteristiekGodencirkel bevat 23 verhalen, die in lengte variëren van krap vier tot zo'n twintig pagina's; de bundel telt in totaal 215 bladzijden. In diverse verhalen is vrij nadrukkelijk sprake van vertellen. Zo begint ‘Een voorval’ als volgt: ‘Nu moet ik toch eens een verhaal vertellen, vooral omdat het echt gebeurd is, en als het niet waar is mag ik ter plaatse dood neervallen.’ De ‘couleur locale’ zorgt ervoor dat de situaties die de lezer krijgt voorgetoverd, zelfs in de ‘fantastische’ verhalen, zo uit het dagelijks leven lijken te zijn weggehaald; Biesheuvels vertellers nemen uitgebreid de tijd om scènes en personages gedetailleerd te beschrijven. Enerzijds kan een dergelijke breedvoerigheid het lezen hinderlijk remmen, anderzijds werkt ze duidelijk sfeerverhogend en draagt ertoe bij dat de lezer zelf maar weinig fantasie nodig heeft om een en ander ook vóór zich te zien. De bundel telt veel zogenaamde kaderverhalen: verhalen-ín-een-verhaal, waarvan de openingsalinea's en het slot, het kader dus, soms volstrekt onbelangrijk zijn en beperkt blijven tot een enkele losse mededeling. | |
ThematiekDe titel van de bundel verwijst naar een scène bijna aan het slot van het openingsverhaal. Daarin zet de moeder van de verteller zich op een warme zomer-zondagavond achter de piano om een aantal klassieke en religieuze stukken ten gehore te brengen. Terwijl zij speelt lijkt de wereld wel betoverd. Het is aardedonker in de kamer en doodstil en vanuit het trappenhuis komt, haast onhoorbaar, een onafzienbare rij mensen binnen, die eveneens ademloos naar het pianospel luisteren. ‘Waren we in het voorportaal van de dood,’ vraagt de verteller zich af. In ieder geval is hij zich dit concert als het mooiste blijven herinneren dat hij ooit gehoord heeft. In dit beeld komen alle belangrijke thema's uit Godencirkel samen: dood en eeuwigheid, de kunst die met alle leed verzoent en de geborgenheid van huis en haard. Biesheuvels hoofdrolspelers zijn opvallend anti-geëngageerd. Zij signaleren het leed om hen heen wel, maar weigeren pertinent daarin in te | |
[pagina 24]
| |
grijpen. Liever trekken zij zich terug in de veilige koestering van het kleine, huiselijke geluk: een goede sigaar, een dito glas whisky; muziek en literatuur. De waarden die de auteur zijn lezers in deze verhalen voorhoudt, zijn ‘ontspannenheid, vrolijkheid, rust, luxe, calme et volupté’. Zijn vertellers zijn op en top burgerlijk en zij genieten daar merkbaar van. Ook het vertellen zelf is vaak een vlucht uit de eentonige en ook anderszins onaangename werkelijkheid. Dat blijkt onder meer in ‘Goenoeng Mas’, dat begint met de mededeling: ‘De wereld verveelt me met haar grauwheid, haar fratsen en de eentonigheid van minder aangename of gemene dingen.’ Vervolgens roept de verteller uit zijn fantasie een exotisch oord op en een man die het uitzonderlijk goed gaat en dan is hij alle verveling, fratsen enzovoorts vergeten. Voor zolang als het verhaal duurt, dat wel, want uiteindelijk zijn ze er toch weer, evenals ‘de angst (...) die vrij ronddrijft’. | |
WaarderingAad Nuis: ‘Het is langzamerhand genoegzaam bekend dat Biesheuvel zichzelf herhaalt. Thema's, motieven, personages, situaties, zinnen en zinswendingen keren regelmatig terug; maar wat bij een ander een zwakte zou zijn, wordt bij hem, dank zij zijn grillige en onuitputtelijke fantasie, een kracht. Zijn trouwe lezers geven zich graag gewonnen aan wat hen inmiddels bekend voorkomt, juist ook omdat ze weten dat ze door steeds nieuwe variaties verrast zullen worden.’ (De Volkskrant, 4-7-1986) |
|