die zich zó verkocht heeft als Achab om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren, waartoe zijn vrouw Izebel hem heeft aangezet.’ Haar wordt hoererij en afgoderij verweten en haar meest ongenadige actie was wel die tegen Naboth, die zijn tuin niet wilde afstaan aan de koning en toen op instigatie van Izebel ter dood werd gebracht.
Wie was deze wrede en verguisde vrouw? Kuijer wilde dat weten en aangezien hij een schrijver is, heeft hij over haar geschreven. De roman heet Izebel van Tyrus en volgt de gebeurtenissen in de bijbelboeken, maar natuurlijk niet zonder slag of stoot. Alles wat er staat is stof voor de romancier, hij mag ermee omgaan zoals hij wil, hij mag interpreteren en de feiten betwijfelen.
Hij mag dat niet alleen, hij moet dat wel doen, want anders komt er geen belangwekkende roman tot stand. Ten slotte zijn Koningen en Kronieken nu niet bepaald de meest verhalende en psychologiserende bijbelboeken: ze staan vol met elkaar opvolgende en uitmoordende koningshuizen, het is aldoor oorlog, er is een eindeloos gekrakeel over een- of veelgodendom, het wemelt van de profeten, onder wie Elia en later Elisa de belangrijksten zijn. De kale beschrijvingen moeten tot leven komen en in hun onderlinge verband begrepen worden. Kuijer is daar voortreffelijk in geslaagd.
Zijn boek is te beschouwen als een eerherstel voor Izebel. Zij krijgt zelf het woord: ‘Ik ben Izebel van Tyrus, dochter van Itto-Baäl, koning van Tyrus en weduwe van Achab, zoon van Omri, koning van Israël te Samaria.’ Zo begint haar verhaal. Zij zit te schrijven in het bovenvertrek van de poort van Jizreël en wacht de komst van Jehu af, de nieuwe koning die haar ingevolge de profetie zal doden. ‘Mijn moordenaar is in aantocht, maar ik spring uit het venster voordat hij de hand aan mij slaat.’
In de bijbel staat dat Izebel door aanhangers van Jehu uit het venster is geduwd; het tekent Kuijers kijk op haar dat hij haar het heft zelf in handen laat nemen. De roman, verteld in de gegeven situatie, is dus een soort nagelaten bekentenis. Izebel overziet haar leven en dat is vooral een leven met de man geweest van wie zij hartstochtelijk hield, en nu, na zijn dood, nog houdt: Achab.
Izebel komt van Tyrus, dat wil zeggen dat zij niet de God van de Israëlieten vereert, maar Baäl en Astarte. Die twee werden trouwens alom in Israël aanbeden en de spanningen die er tussen de verschillende godsdiensten optraden, in feite spanningen tussen de aanhangers van die verschillende goden, moesten voortdurend in goede ba-