waar Krol het patent op heeft: ‘Weemoed was 't wat Johan voelde als hij die foto zag. Weemoed om al die zomers geklede mensen, om de gedachte dat men in die jaren meende in het heden te leven.’
Het is ten slotte een vrouw die Brodski ten val brengt, Bernardien, de nieuwe liefde van Eiso, die hem straal laat staan als hij haar probeert te versieren. In een aangeschoten bui klimt de onthutste Rus tegen de Atoren op en bovengekomen denkt hij dat zijn moeder hem van de naburige Martinitoren wenkt te komen (hij gaat dus terug in de tijd), waarna hij de facto naar beneden springt. Tragisch natuurlijk, maar nu is men hem tenminste kwijt. In de dossiers van de universiteit is niet te vinden dat Brodski ooit is uitgenodigd, wat de hypothese oplevert dat hij nooit heeft bestaan.
Een andere hypothese is dat hij in, bij voorbeeld, 2014 uitgenodigd zal worden maar dat hij te vroeg is gearriveerd. Een en ander werpt natuurlijk wel een nieuw licht op de titel.
In de epiloog duikt Nietzsches ‘terugkeer’ weer op als Eiso tegen Bernardien zegt dat hij vanochtend even heel sterk de gewaarwording had dat Linda naar hem keek. ‘Dat was ik, schat. Ik had net afgewassen en stond even vol genegenheid naar je te kijken.’
Een sterk einde van, denk ik vooralsnog, een iets minder sterk boek, maar (...) een iets minder sterk boek van een van onze grootste schrijvers ruil ik blindelings in voor een meesterwerkje van een klein talent. Wat heeft die man toch een verrukkelijke, meeslepende stijl van schrijven en wat staan er weer adembenemend mooie passages in. En ontroerende ook. De episode die Linda's dwaaltocht door het Drentse landschap beschrijft voor zij zich voor de trein werpt, is van een grote, treurige schoonheid, ik kan het niet anders zeggen.
Iets dergelijks geldt voor Eiso's (gedroomde?) samenzijn met Linda, na haar dood, als zij van de aarde los zijn geraakt en door het heelal zweven waar zij elkaar voor de tweede keer kwijtraken: ‘Waar ben je,’ vroeg hij angstig. ‘Hier toch,’ zei ze. Hij zag haar gezicht zoals je op een schoolbord nog een tekening kunt zien: bijna uitgewist. ‘Hier ben ik,’ hoorde hij in de verte. ‘Wáár dan!’
‘De eeuwige terugkeer van alle dingen’. Uit Het Parool, 13 oktober 1988.
* ‘Uit de spanning tussen het lokale en het universele is een verhaal geboren, een blijvende aanwezigheid, waarvoor de Groninger universiteit Gerrit Krol dank baar mag zijn - en wij ook.’ (K.L. Poll, nrc Handelsblad, 9 september 1988).