probleem zich niet voor. Niet alle stukken zijn naar mijn idee even geslaagd, maar de frequentie van prikkelende formuleringen is toch zo hoog dat men steeds geboeid verder leest.
Een paar voorbeelden: ‘Wij waren Nederlands Hervormd, een goede godsdienst voor beginners’, staat al op de eerste bladzijde van de bundel. Over een gesloopte ‘krul’ schrijft Romijn Meijer: ‘Hij stond vlak naast de ingang naar het hondenpark dat ik dagelijks bezoek en daar is nu alleen nog een kaalte, een ruimte te over waar de honden het verleden aandachtig tot zich nemen, een zere plek in het zand.’
Prachtig van suggestieve eenvoud vind ik ook de volgende alinea: ‘Soms, als we een kanotocht maken op de rivier, slaan we ergens een zijtak in die wij goed kennen. Het water is daar helder en koud. De zijtak verbreedt zich tot een smal meertje waarvan je de bodem kunt zien. Er is daar een plek waar het zand zich opent en sluit, een stroming vanonder die slierten licht zand in beweging houdt in een aanhoudende zwijgende babbel rondom een steeds dichtslibbende mond. Het lijkt of daar een grote vis bezig is onder het zand, maar omdat we hier meer zijn geweest weten we dat dit de plek is Where Water Comes Together With Other Water. Dat rusteloze gat is de bron.’
Hier bewijzen waarnemer en schrijver het succes van hun verbond in de weergave van een natuurverschijnsel. Meestal echter is Romijn Meijer het best op dreef als het over mensen gaat. Op de flaptekst wordt van hem de uitspraak geciteerd: ‘Ik schrijf misschien vanwege een voortdurende verbazing, een voortdurend ongeloof dat de mensen zijn zoals ze zijn.’ In een van de stukken in de bundel schrijft hij over een op de openbare weg joggende body-builder: ‘Hij boeide me zo dat ik naast hem ging fietsen.’ Gezien deze instelling van de auteur is het waarschijnlijk niet te verwonderen dat de laatste afdeling van Een krans rozen en een zakdoek mij het meest beviel.
Romijn Meijer heeft portretten geschreven van mensen die hij van nabij heeft gekend. Soms blijkt het contact zeer vluchtig te zijn geweest, zoals in het geval van Bloem en F.R. Leavis, en dan blijft het portret ook in omvang zeer beperkt. In andere gevallen, zoals Elisabeth (‘Bep’) de Roos, de weduwe van Du Perron, en Bernard Malamud, is er sprake geweest van een langdurige relatie en een piëteitsvolle affectie, waarvoor op papier aanzienlijk meer ruimte is vereist. Verplichte lectuur voor iedereen die Romijn Meijers roman De stalmeesters of geheimhouding verzekerd (1978) heeft gelezen, zijn de portretten van galeriehoudster Dieuwke Bakker, kunstschilder Ferdinand Erfmann en Mathilde Willink, en wat mij betreft verdienen