zijn bedoeld. Met of zonder Hans van Maanen is het verleidelijk te filosoferen over allerlei historische ontwikkelingen op dit gebied. Zo is de teloorgang van de leidende rol die de mannelijke partner bij het stijldansen placht te hebben, en de opkomst van het vrije en ongeremde gehops, wellicht in verband te brengen met de actievere rol die de vrouw sinds enkele decennia in sex en samenleving speelt. Laten we echter dit college over een recent hoofdstuk van de cultuurgeschiedenis beëindigen en naar het uitgangspunt terugkeren.
Om te kunnen dansen moet je minstens met z'n tweeën zijn, tenzij je er geen moeite mee hebt als narcist of egotripper over het parket te bewegen. Nu heeft de schrijver Meijsing zich in het verleden al voldoende aan steriele zelfbespiegelingen overgegeven. De lijvige trilogie (Erwin, Michael van Mander en Cecilia) die hij tussen 1975 en 1986 onder het pseudoniem Joyce & Co openbaar maakte, is een lange reeks van mijmeringen over de superioriteit van de kunst en de overbodigheid van de werkelijkheid. De ongevormde realiteit is slechts bruikbaar voor zover je er literatuur van kunt maken; op dat inzicht kwamen de artistieke opvattingen van Erwin en zijn geestelijke vader in essentie neer. Met het afstropen van zijn oude huid heeft deze auteur het eens flink laten luchten in zijn geestelijke huishouding, en zo is door de geopende vensters het volle leven naar binnen geglipt, gepersonifieerd in de Vrouw, het wezen dat naar het woord van de dichter Vergilius veranderlijk en wisselvallig is.
Niet dat Meijsing nu plotseling het realisme is toegedaan. In stijl en vormgeving blijft hij op en top de geraffineerde estheet. En in de theoretische reflecties over de melancholie waaraan de schrijvende hoofdpersoon van deze vijf verhalen lijdt, herinnert veel, al te veel naar mijn smaak, aan Joyce & Co onzaliger nagedachtenis. Maar deze commentariërende intermezzi, die tussen de novellen zijn ingeschoven, botsen op een prikkelende manier met de bruisende werkelijkheid van de liefde, de muziek en de vrouw. Alle reden dus om van een overgangswerk te spreken, een bevinding die steun vindt in het aanstaande vaderschap dat de ik-figuur te wachten staat. Het laatste motief vormt de tegenmelodie van het intensieve opkalefateren en inrichten van oude en nieuwe behuizingen waarover hier wordt verhaald. Net als Gerard Reve is Meijsings alter ego Dichter en Bauer in een persoon.
Op nog een andere manier maakt het leven hier zijn opwachting. Veranderlijk en wisselvallig beweegt zich langs de smalle marges tussen fictie, sleutelroman en autobiografisch proza. Erwin heet er Werther,