Gerrit Komrij
Lof der simpelheid
door Carel Peeters
Enige tijd geleden schreef K.L. Poll weer eens zo'n indrukwekkende beschouwing eindigend met ‘zes regels’, bedoeld om boven je bed te hangen of in je agenda te plakken. Zo langzamerhand wordt het tijd dat de Vereniging voor Kunsten en Wetenschappen hiervoor speciale prikborden gaat uitreiken, of agenda's met de Wijsheden van K.L. Poll, als daar zijn: ‘Wat zich niet laat benoemen, laat zich niet benoemen’, ‘In elk benoemen zit een scheppend element’, ‘Wat zich benoemen laat, laat zich op verschillende manieren benoemen.’ Dit zijn geen kinderachtige revelaties die men zomaar met de oude kranten meegeeft. Ze hunkeren naar conservering.
Toch komt het niet door deze prachtige wijsheden, die mij in de toekomst nog veel steun zullen geven, dat ik dat artikel (‘Doen alsof’, nrc Handelsblad 22 januari 1988) in mijn herinnering heb opgeslagen. Het begrijpelijke deel ervan was geschreven naar aanleiding van de luxe-verontwaardigingen rond Fassbinder, Heidegger en Huysmans, en Poll nam daarin een standpunt in dat mij wel aanstond, maar dat me ook bekend voorkwam - ik beken het ruiterlijk. Hij schrijft: ‘De zuiveraars en verbieders richten zich tegen een vijand die niet bestaat, althans hier niet en nu niet. Er is geen sprake van oplevend antisemitisme in Nederland (...) Het lijkt wel of de orthodox gestemde geest behoefte heeft aan vijanden, aan duivels om zijn banvloek over uit te spreken, aan een excuus voor kruistochten.’
Een van die orthodox gestemde geesten bleek, naast Andreas Burnier en George Steiner, Gerrit Komrij te zijn. ‘Gerrit Komrij stuurt week in week uit zijn donderpreken uit het arme Portugal om de Nederlandse samenleving te kapittelen over haar verregaande culturele achterlijkheid.’ Wat hij, Burnier en Steiner aan onheil oproepen en aan ondergang voorspellen ‘klinkt allemaal nogal overdreven en onserieus’.