dood aangeven, hij, als klokkenmaker, is de ‘heerser van de tijd’, godgelijk. In de achttiende eeuw werd God door de deïsten niet voor niets vergeleken met een grote klokkenmaker. Opgaand in zijn ambitie waant ook Constantin zich meer dan eens aan de beperkingen van de tijd ontkomen. Kijkend naar de pendules die hij tegelijkertijd heeft laten slaan, denkt hij een moment: ‘Zo kijkt God naar het heelal en naar de omloop van planeten en kometen.’ Deze illusie is natuurlijk alleen bestaanbaar zolang er niets fout gaat. Daarom moet Constantin nagenoeg volmaakt zijn, ook als niemand het merkt mag hij niet verzaken, ‘zoals de ware heilige niet wil dat er zich zelfs in het diepste duister van zijn ziel de geringste schim of schaduw van een ongerechtigheid verbergt’.
Maar heiligen zijn er, zoals men weet, ook om in bekoring te worden gebracht, en geven ze toe, dan zijn ze reddeloos verloren. Voor Constantin wordt de tentatie belichaamd door Louise, die werkzaam is op een van de drie gemeentediensten die in het paleis zijn ondergebracht. Haar eerste optreden in het boek betekent al meteen een inbreuk op de volmaaktheid, want zij blijkt een van de pendules in haar kantoor met een propje papier onklaar te hebben gemaakt. Op dat papiertje leest Constantin: ‘Ik wil je spreken. Zal alles uitleggen.’ Maar dat is niet het enige.
Deze zeer aantrekkelijke Louise lijkt als twee druppels water op een Amerikaanse filmster uit de dertiger jaren, Louise Brooks, op wie - o toeval - Constantin sinds zijn jongensjaren verliefd is. Tot dusver moest hij zich altijd behelpen met foto's, wetend dat de filmster zelf allang bejaard was, nu staat haar evenbeeld in levenden lijve voor zijn neus. Als hij even de kalender buiten beschouwing laat, kost het hem zelfs niet zo veel moeite om zich in te beelden dat deze Louise eigenlijk de echte Louise Brooks is. Zij, beseft Constantin, is zijn lot: hij moet haar zien te veroveren. In de praktijk zal zij echter (net als de filmster indertijd voor haar tegenspelers) zijn noodlot blijken te zijn, dat de ondergang inluidt van zowel het paleis en de klokkenverzameling als van Constantins broze carrière als heilige.
In samenspel met een communistische (maar desondanks schatrijke) wethouder bewerkstelligt Louise de ondergang van Constantin. Wat haar precies bezielt, wordt weliswaar niet onthuld (Louise komt haar belofte op het papiertje niet na), maar dat de antieke city-bag ‘van echt nijlpaardeleer’ die Constantin beroepshalve met zich meezeult en die van meet af aan Louises begeerte opwekt, een factor van belang is bij haar interesse voor hem, lijkt ontwijfelbaar. Nog