Elisabeth Eybers
Rymdwang
door Willem Jan Otten
Twee Grote Dames telt onze poëzie, Ida M. Gerhardt en Elisabeth Eybers. De andere twee, Annie M.G. Schmidt en Vasalis, dichten niet meer, althans niet publiekelijk. En Eybers, in mijn ogen de grootste en compleetste, heeft bij mijn weten nooit de titel van Grote Dame gekregen. De reden daarvan moet gelegen zijn in de aard van het Nederlands dat zij schrijft: Afrikaans.
Met een korte, waarschuwende beschouwing over deze taal begint bijna iedere bespreking van Eybers werk (als het al besproken wordt). Dat is onzin. Dit Afrikaans is niet raarder dan het Nederlands van Lucebert, of Gezelle, of Roland Holst. Ieder poëtisch oeuvre wordt geschreven in een andere taal, of beter: een persoonlijk dialect. Wie Nederlands wil schrijven om gangbaar te zijn, komt nooit op de gedachte om een gedicht te schrijven.
Eybers is, schrijft ze meer dan eens, beter thuis in haar gedichten, dan in Nederland. Beter in haar vriendschappen ook, want die kunnen, zoals ze in een gedicht in haar jongste bundel, Rymdwang, schrijft ‘uit vervreemding gebore worden’. Ook tussen vrienden ontstaat een eigen taal, in dit geval: ‘een uitwyktaal’. Bedoeld wordt niet alleen dat beide vrienden geen Nederlands spraken, maar elk een eigen taal, en dus dat ergens halverwege een lingua franca ontstond, maar ook dat deze nieuwe taal een uitwijkmogelijkheid bood uit de taal, en het land, ook wel: ‘hierdie mini-linialeland’ genoemd. In eerdere bundels sprak Eybers van de ‘essentiële taal’ die zij beter heeft kunnen beschermen dank zij haar uitlandigheid. Zij is in 1963 uit Zuid-Afrika geëmigreerd. Deze tegenstrijdigheid is tamelijk alge-