dateerd zal raken. Hij lijkt wel of hij alleen over die dingen schreef die van alle tijden zijn. Je kunt zo iets nooit voorspellen, maar het lijkt me dat mensen over vijftig of honderd jaar dit nog steeds leuk zullen vinden om te lezen, niet omdat ze daardoor zoveel over de twintigste eeuw te weten komen (want misschien willen ze dat helemaal niet), maar eenvoudig vanwege de stukjes zelf. Het is dan wel te hopen dat er intussen geen spellingsverandering wordt doorgevoerd; dat is altijd erg jammer voor de schrijvers van voor de vereenvoudiging - die worden dan ineens als
ouderwets en oninteressant beschouwd.
Mijn favoriete stukjes stonden er bijna allemaal in. Vergeefs zocht ik alleen naar het stukje waarin hij zijn kleinzoon uitlegt wat het verschil tussen een optimist en een pessimist is. Uit mijn geheugen geciteerd gaat de passage ongeveer zo: ‘Vooruitlopend op de komende feestdagen zei ik: nou een optimist is iemand die denkt, ha, het is bijna Kerstmis, dan krijgen we een mooie kerstboom met prachtige kaarsjes, en dan gaan we heerlijk eten, en je zult zien hoe gezellig het wordt. Terwijl een pessimist meer iemand is die denkt: o jé, het wordt Kerstmis, moeten we weer zo'n ellendige rotboom nemen met die kaarsjes, ik word vast misselijk van het eten en je zult zien dat de zaak in de fik vliegt en dat iedereen ruzie krijgt.’ Dan komt de zin waar het om gaat: ‘“Hè opa, vertel nog eens meer wat een pessimist denkt,” zei hij rellerig.’ Louter en alleen de aanwezigheid van het woordje ‘rellerig’ in deze context brengt het stukje in de hoogste regionen van de humor. Die humor is wel vaker een kwestie van iets heel eenvoudigs. De zin ‘Toen ik mijn huisdeur opende, omdat er gebeld werd, vond ik een kleine, oude man op mijn stoep’ vind ik bij voorbeeld nogal grappig, hoewel er strikt genomen niets grappigs in staat. Het komt door de toevoeging ‘omdat er gebeld werd’. Die is een beetje overbodig, maar net niet helemaal. Hij geeft in ieder geval de zin een trager tempo: je ziet voor je geestesoog Carmiggelt vredig de krant lezen, je hoort de bel door het huis klinken - wie zou dat nou kunnen zijn? - en tja, als er gebeld wordt, dan slof je naar de voordeur, zo hoort dat. Op de een of andere manier draagt dat tussenzinnetje bij aan de goeiesloorachtigheid van de ik-figuur (die weliswaar Carmiggelt heet maar zeker niet aan de echte gelijkgesteld mag worden).
De echte slapstick komt meer voor in de oudere stukjes, dat is waar. De toon van de humor, het gevoel voor absurditeit, ironie, understatement is door de jaren heen hetzelfde, maar in het begin giet hij het meer in de situatie, zoals je een cabaretsketch zou kunnen