een tiental pagina's lang. Er staan verhalen in, komische dan wel melige dialogen, een enkel gedicht, een paar flauwe grappen en een handvol flonkerende essays. De beschouwing over Berkeley hoort tot die laatste categorie. De uitvinder en pleitbezorger van het teerwater verkeert hier in het gezelschap van een aantal andere zoekers naar het volmaakte; het verschil met Berkeley is dat het met hen meestal niet goed afliep. Neem bij voorbeeld Charlie Parker, die hardnekkig op zoek was naar de perfecte toon, maar ten slotte inzag dat hij een prachtig glanzende zeepbel had geblazen, een ‘gladde, glazen knikker’, ‘de klassieke vorm, die leeg is’. Of Freddy Maertens, de beroemdste brekebeen van het wielerpeloton, die na het bereiken van een topsucces meteen in het diepste der diepten viel, om dan weer miraculeus op te staan. Of Jacques Rigaut, de man die besloten had op zijn dertigste zelfmoord te plegen, en tot die tijd de evenwichtskunst van het nog niet-sterven beoefende.
De preoccupatie met de leegte van het eigentijdse leven is de rode draad die Bril & Van Weeldens abc tot een samenhangend geheel maakt. Wanneer ze schrijven over heroïsche losers als de blueszangers Robert Johnson, Sam Cooke en Marvin Gaye, dan kan het niet anders of ze voeren die figuren op als het spiegelbeeld van Wampie, de Surinaamse drinkebroer die ergens in een Amsterdamse volksbuurt zijn halve liters verzwelgt en ondertussen met geesten converseert. En Rigaut, die zich bij voorkeur bewoog in mondaine kringen, is een waardig voorloper van de Amsterdamse culturati die zich voor de deuren van de disco-toiletten verdringen om er hun coke te kunnen snuiven.
Bril & Van Weelden hebben wel wat weg van Flauberts vermaarde duo Bouvard en Pécuchet, die er door hun geestelijke vader op uit gestuurd werden om een encyclopedie aan te leggen van de domheid en de banaliteit. Maar hun twee hedendaagse evenknieën zijn een oordeel in termen van platvloers of subliem te boven. Zij hebben ontdekt dat er in de realiteit van alledag, de straat, de krant of het café op de hoek, net zoveel poëzie schuilt als in de onderbroek van Harry Mulisch. Bij hen is de mooiste kant de zelfkant, en het mooiste boek het vergeetboek. Een van de hoogtepunten van het alfabet is Alchemie. Dat stuk verbindt enkele fraaie aforismen over de typfout (een bijdrage aan het schaduwoeuvre van een auteur die uitsluitend kan blijven voortbestaan in de Tipp-Ex-kalkpapiertjes) met de boeddhistische metafysica van het Niets. In het schijnsel van de bevroren glimlach op het gelaat van Siddharta zijn klein vergissingen en grote