weer, even arm als hij gekomen is, naar Nederland.
Nu pas is hij schrijver. Want de beloning die de oude dame hem gaf was niet de triomf van de redenaar, maar de veel grotere macht van de verbeelding. Terwijl zij, in de stoeltjeslift, wegzonk in een eeuwige slaap, had de jongen een vreemd visioen: in de stoeltjes die uit de nevels rond de Vesuvius kwamen zag hij een reeks wonderlijke personen zitten, die hem heel bekend voorkwamen, hoewel hij ze nooit ontmoet had. De lezer herkende ze al; het waren de personages uit Mulisch' werk: Archibald Strohalm, Norman Corinth, de twee vrouwen, Uli Bouwmeester en alle anderen.
Het is geen toeval dat dit wonder zich voltrekt op een kabelbaan. Mme Sasserath koos dit geschenk, ‘omdat die installatie de vorm heeft van een veiligheidsspeld’. De jongen ontdekte kon daarvoor dat haar man, de uitvinder van dit voorwerpje, een genie moet zijn geweest. Hij vond het volmaakte symbool uit voor het schrijven: ‘Dat ene stuk staaldraad, dat in het midden een dolle slinger om zichzelf maakte, waardoor de uiteinden bij zichzelf vandaan wilden, weg, uit elkaar, maar daarin gehinderd werden door een sluw geconstrueerd kapje, dat aan het ene uiteinde vastzat en dat het andere uiteinde tegenhield, dat daardoor steviger aan zichzelf gevangen zat naarmate het heviger weg wilde van zichzelf, op die plek een weerstand ontmoette, die het zelf was...’
Het is weer de afgeplatte ellipsvorm, die het streven van de schrijver concretiseert. In Twee vrouwen, een roman die hetzelfde thema in meer verhulde vorm behandelt, ziet Laura die vorm steeds terug in het lichaam en het karakter van haar geliefde; zij stelt zich de tijd voor in de vorm van een jaarlijks afgelegde ellipslijn - alleen door te schrijven kan die nooit eindigende tijd, en daarmee de dood, overwonnen worden. Het is de vorm van het ei, dat de jonge schrijver in Italië uitbroedt: ‘dat ei, door god weet welke zwaan in mij gelegd, was misschien wel de eigenlijke oorzaak van mijn reis naar Italië.’ Het is de vorm van een bootje. Op zee, onderweg naar de feestelijke opening, beseft hij ineens wat er mis is aan wat hij schrijft: je moet als schrijver niet je ‘gesteldheden’ uitdrukken, de essentie, maar datgene waardoor die opgeroepen werd; de oorzaken en niet de gevolgen. Door op het oog alledaagse dingen te beschrijven kun je het geheim, via een omweg, dichter benaderen.
Achteraf zal dan blijken dat het geschrevene er altijd al was, dat de schrijver het alleen nog tot leven moest brengen, zoals Michelan-