Karines schichtige, afwijzende gedrag, van het eerste, door een bijdehand zusje gearrangeerde afspraakje, tot de laatste mislukte verleidingspoging (‘Ik kon haar niet echt verdriet doen. Ik hielp haar alleen een algemeen verdriet een beetje concreet te maken.’) Of het zinnetje ‘Dood! Zag je dat? O, pardon’, door Frank uitgesproken bij het doden van een vlieg, en talloze malen herhaald bij het afdraaien van een bandopname van Neil Young, waar het toevallig op terecht was gekomen. Ook Adriëns eigen uitdossing in die jaren, een zwart pak met zwarte hoed waarin hij rondfladderde als de engel des doods, lijkt achteraf een te zwaar aangezet symbool; na de zoveelste afweermanoeuvre van Karine geeft hij haar de hoed cadeau.
De schrijver moet een woud van goedkope symbolen omhakken om het symbool te vinden dat de essentie van de relatie tussen hun drieën aangeeft. Het lag niet voor de hand en omdat het zo pijnlijk was, was het bedekt door het stof van futieler herinneringen.
In afwachting van de uitslag van een neurologisch onderzoek zit de hypochondrische hoofdpersoon in een coffeeshop achter een kopje erwtensoep. De roggebroodsandwich met katenspek roept de herinnering op aan het magische moment waarop Karine, op straat, vraagt of zij op Frank mag liggen; Adriën verzocht ze op haar te gaan liggen, ze had het koud: ‘Jullie moeten een sandwich van me maken.’
Adriën weigert, en vrijwaart zich daarmee, zonder het te beseffen, van een vroege dood; door de sandwich niet te voltooien verenigde hij zich niet met zijn vrienden: ‘Niet de teruggevonden herinnering voorspelde mij de uitslag van de neuroloog, nee, de uitslag van de neuroloog - negatief, ik mankeerde niets - verleende voorspellende kracht aan het beeld van de onvoltooide sandwich.’
Hierbij moest ik alweer denken aan een onwrikbare wet in Reves poëtica: die van het ‘Zinloos Feit’, uiteengezet in Op weg naar het einde. Niet terzake doende gebeurtenissen verpesten een verhaal, en omdat elimineren niet altijd mogelijk is, zal de schrijver ze moeten ombuigen tot zinvolle bijdragen. Twee mensen die 's nachts, midden op straat, boven op elkaar liggen, zinlozer kan een feit niet zijn. Van der Heijden heeft, door zich allereerst te ontdoen van een hinderlijk teveel aan symboliek in het verleden en door vervolgens betekenisloze feiten metaforische kracht te verlenen, de dood, en