ven stem; hoor je die niet in de tekst, dan valt er stilistisch ineens van alles op aan te merken.
Maar ondanks alle onderlinge overeenkomsten is er ook een grote variatie in de boeken van 't Hart. Zijn romans vooral zijn zorgvuldiger geconstrueerd dan de spontane verteltrant suggereert, en er zijn er geen twee die volgens hetzelfde stramien zijn opgebouwd. Ook de nieuwste, De jacobsladder, ofschoon gesitueerd in het vertrouwde landschap en het vertrouwde milieu, is weer heel anders dan eerder werk, en wekte althans bij mij geen moment de indruk dat ik het allemaal al eerder heb gelezen.
In het hart van de roman speelt zich een zeer gereformeerde tragedie af. De timmerman Johannes Ruygveen is een strenge aanhanger van de meest zwaartillende variant van het vaderlandse calvinisme, waarin alle nadruk wordt gelegd op de volstrekte verworpenheid van de mens en waarin het perspectief van de eeuwige verdoemenis aanzienlijk meer nabij is dan het uitzicht op de hemel. Hoe het zit met deze stroming, haar diverse vertakkingen en haar verhouding tot de andere varianten van de gereformeerde gezindte wordt door 't Hart in deze roman uitzonderlijk helder uiteengezet, al zal het voor wie de materie geheel vreemd is toch nog wel goed opletten vergen.
Ruygveen is in zijn fanatisme een rechtschapen man, geen huichelaar, en wars van de uitvlucht - een verdoemde die zondigt gaat toch naar de hel, een uitverkorene toch naar de hemel - die een extreme vorm van de predestinatieleer vaak nog enigszins leefbaar maakt voor degenen die eronder gebukt gaan. Juist door die rechtschapen zuiverheid in de leer richt hij stap voor stap zijn gezin en ten slotte zichzelf ten gronde. Het drama wordt beschreven met een mengeling van afkeer en respect voor een zo onbarmhartig geloof.
Voor veel lezers zal dit geval van extreme zelfkastijding, ook al door het wonderlijke taalgebruik dat er mee gepaard gaat, vooral een exotische indruk maken, in weerwil van de warmte waarmee 't Hart erover schrijft. Veel minder vreemd is de geschiedenis van de verteller in de roman, een gereformeerde jongen van de meer opgewekte snit die in het werk van 't Hart gebruikelijk is. Ook deze Adriaan Vroklage is een zelfkweller van allure, maar bij hem is deze trek niet dogmatisch, maar psychologisch van oorsprong.
In het rijtje van hartiaanse helden onderscheidt Adriaan zich