baai met zijn gele strand, blauwgroene zee, grijzige bergen en erboven ‘een dun, lila, oudgeworden licht’. Het lijkt wel een beschrijving van een geretoucheerde ansichtkaart, er is geen mens te zien en niets beweegt.
Die indruk wordt versterkt door de tweede strofe van ‘Baai’. ‘Destijds,’ staat er, was er nog beweging in de baai, en juist die beweging wordt ‘geluk’ genoemd. Maar het eind van het gedicht laat zien wat er gebeurt wanneer er een poging wordt gedaan om dit moment van geluk vast te houden:
Blijft over iets roerloos, een moment waarin
het strand verlaten is, de zee stilgevallen,
de ankerkettingen zwijgen, het licht dat oude
lila houdt, en niets verdwijnt - waarin
de baai daar ligt zoals hij is, voorgoed,
en een verlangen, dat dit moment voorbijgaat.
De laatste regel komt als een verrassing. (Wat niet wil zeggen dat dit ook een goed gedicht is: de eerste drie strofen staan te veel in functie van de laatste regel om zelf nog als poëzie te overtuigen; ‘Baai’ is dan ook heel eenvoudig in proza samen te vatten, wat niet geldt voor de meeste andere gedichten in Voor het verdwijnt en daarna.) De verrassing zit hem in het feit dat het gedicht in eerste instantie juist een verlangen naar het vasthouden van het geluksmoment leek te verwoorden.
In Koplands vroegere werk kwamen vaak pogingen voor om in poëzie de tijd stil te zetten en het geluksgevoel daardoor te vereeuwigen. Geleidelijk aan, en vooral in zijn vorige bundel Dit uitzicht, is Kopland deze pogingen gaan relativeren. Ook in ‘Baai’ kiest hij onomwonden voor het tijdelijke. Door de laatste regel krijgt de herinnering aan de baai, met terugwerkende kracht, zelf iets angstaanjagends, iets claustrofobisch.
Dit verlangen naar iets dat voorbijgaat kun je ook zien als een berusten in de dood. Het is opvallend hoe vaak die berusting in Voor het verdwijnt en daarna naar voren komt. Vaak neemt die berusting de vorm aan van een verlangen om te verdwijnen. Sommige gedichten, zoals de beide tweeluiken ‘Regen en wind’ en ‘Wat ik zei, laat het’, lezen als oefeningen in verdwijnen. In deze gedichten wordt iets of iemand die aanwezig is, en in de eerste regel vaak uit het niets te