wassen minnaar met zich laat doen, niet Gods zegen heeft.
Van Dantzig geeft een mooie draai aan Jeroens angst en verwarring door de opdracht van de meester, die om een opstel vraagt over de onvergetelijke bevrijdingsdagen. Voor de dorpsschoolkinderen is het wel doenlijk om met enthousiasme te schrijven over de chocola en kauwgom van hun bevrijders, maar het ene jongetje dat geslingerd wordt tussen heftige gevoelens van verliefheid en een peilloos diep besef van zonde en schaamte, moeten de woorden wel in de pen blijven steken. De lezer wordt intussen bij de keel gegrepen: Van Dantzigs proza kan wurgend zijn.
Zijn pleegbroertje en -zusje slepen Jeroen vervolgens mee naar een volgende traumatische ervaring: ze dwingen hem te kijken naar hoe een stier een koe aan zijn ‘vuurrood, naakt en weerloos tentoongesteld geslachtsdeel’ spiest.
‘Was dat neuken,’ laat de schrijver het jongetje denken, ‘Was dat wat ik met Walt had gedaan ook neuken?’ als ingreep hoogst literair, al is het een beetje strijdig met het begrip dat Jeroen van andere moeilijke woorden heeft. ‘Walt’ verstaat hij als ‘Wolt’, maar ‘coke’ verstaat en spelt hij moeiteloos. Hij beschikt reeds over een uitgebreid vocabulaire: ‘hekelen’, ‘geconformeerd’, ‘delicaat’, ‘confronteren’, ‘instrueren’, ‘obligaat’ en ‘indiscreet’ - het laatste gezegd van de manier waarop een boer de bungelende tepels van een koe uitknijpt. Het is een oud punt van discussie: of in een roman die geschreven is vanuit de beleving van een kind grote-mensentermen gebruikt mogen worden. Laat ik zeggen, om enigszins rekkelijk te lijken, dat Van Dantzig het soms wat al te mooi heeft willen zeggen.
Boerenroman-mooi, zelfs, maar dat past wel aardig bij de pastorale sfeer van het boek. De zwaar gereformeerde boeren en vissers van Laaxum (Friesland), het dorp waar Jeroen, ongelovig Amsterdammertje, in de hongerwinter terechtkomt, zijn stuurs maar in- en in-goed. De Zeeuws-meisjesfeer wordt nog verhoogd door een liefdevol heit en mem; huisvesting, kleding, bewassing en voedsel herkent een ieder - ook Jeroen - uit Afke's tiental. Van Dantzigs taalgebruik past er wel bij: hij heeft het over ‘het gesticht gevoel’ waarmee Jeroen de kerk uitkomt, ‘alsof er vleugels groeien onder mijn hemd’.
De beeldspraak is te erg, soms. ‘Mem’ bijvoorbeeld wordt ‘overwoekerd door verdriet’ als de domineesvrouw sterft, en na de hereniging bekijken de echte ouders hun kind ‘met de ogen van een kind dat een speelgoedbeestje heeft opgewonden dat dan als bij toverslag