verteld die voor het goed begrip noodzakelijk zijn.
Men kan zich ook nog de vraag stellen of het leven van de schrijver wel zo belangrijk is dat wij reeds nu moeten kennis nemen van zijn autobiografie. Een autobiografie, of autobiografische verhalen, zijn vooral van belang als de auteur zich daarnaast een oeuvre heeft geschapen dat op zichzelf van literaire betekenis is. Daar kan men bij Büch nog niet van spreken, wat betekent dat zijn levensbeschrijving vooral dient om zijn kleurrijke bestaan nog wat meer kleur te geven.
Büch schijnt dit zelf wel in te zien, vandaar dat hij zijn autobiografische verhalen tot iets zelfstandigs probeert te maken, bijvoorbeeld door zijn levenstrauma's tot literaire motieven te verheffen: door ze zelf zo te noemen of door er steeds op terug te komen. Een leven wordt aldus literatuur. Er moet van romantische hoogmoed sprake zijn wil men tot zo iets besluiten. Voor men zo'n besluit neemt moet men er zeker van zijn dat het leven waarover geschreven zal worden wel interessant is. Daar ontbreekt het bij Boudewijn Büch niet aan, maar door zijn vaste voornemen om van zijn leven literatuur te maken wil hij het nog interessanter maken dan het al is. Aldus verzekert hij zijn lezers dat zijn nieuwe boek niet slechts autobiografische verhalen bevat over zijn vader en zijn jong gestorven zoontje, maar eigenlijk over schuld gaat en dat het boek ‘de grondbeginselen van de melancholie’ beschrijft. Het probleem deed zich ook al voor in de autobiografische roman De blauwe salon, waarin alles ook nadrukkelijk tot literatuur moest worden verheven.
Alles wat Boudewijn Büch zelf over zijn verhalen zegt - dat ze over schuld, dood, melancholie, tragiek gaan - bestaat uit plakplaatjes, nadrukkelijke aanwijsbordjes dat we hier met iets interessants te doen hebben, terwijl elke lezer dat liever zelf constateert als daarvan sprake is. Hetzelfde geldt voor Büchs herhaalde verzekeringen dat hij van iets heel verdrietig wordt en dat het leven zo zinloos is. Dat zijn slechts mededelingen, overbodig als het vertelde daar zelf al genoeg blijk van geeft.
Mythologisering van zijn eigen leven is voor een schrijver helemaal niet zo vreemd, maar wel dat daar voortdurend op gehamerd wordt en alle grote thema's van de wereldliteratuur de revue passeren alsof men ze zo maar uit de coulissen kan halen. Authenticiteit en literair effect lopen bij Büch nogal door elkaar; de mythologiserende kant aan Büchs autobiografische verhalen is voornamelijk overbodige poes-