mijn broer’) die het verhaal glans verlenen, alles geschetst met veel couleur locale van de late jaren zestig. Aan het eind beschrijft Lanoye in dagboekvorm de opheffing van zijn vaders slagerij: ‘Toen we met man en macht het hakblok naar buiten droegen, zag ik dat mijn vader het moeilijk kreeg. Hij slikte en keek de andere kant op. We droegen zijn leven naar buiten.’ Het is Toms brilletje dat hem alles zo nauwgezet laat registreren en dat hij wel kapot wil trappen en daarmee zijn we weer terug bij het uitgangspunt. Autobiografisch is Lanoye duidelijk op zijn best met zijn mengeling van absurditeiten en emoties die beurtelings aan Biesheuvel en Van Kooten doen denken; laat hij het grandguignol-genre maar reserveren voor de estaminees.
Lanoye schijnt de laatste tijd geregeld in België op te treden met Herman Brusselmans, ofschoon deze het podium eigenlijk haat. Dat moet hij met zijn (derde) boek De man die werk vond dan ook maar niet te veel doen, want daar is het te mooi voor. Laat het maar direct gezegd zijn: het is een subliem werkje, dat, handelend over verveling, geen seconde verveelt! Integendeel. Einzelgänger Louis Tinner is bibliothecaris (‘recreatieve boeken’) van een groot bedrijf (?). Hij brengt de dag door in lethargie, bier drinkend, rokend, hoestend, wachtend op het koffiemeisje, haalt boeken uit de kast, citeert enzovoort. Af en toe helpt hij een klant, van voorkomend tot zeer grof, maar liever draait hij de deur op slot en is er niet. Hij stelt zich de meest morbide en erotische zaken voor, scheurt willekeurige katernen uit boeken, zeikend en zeurend tegen iedereen, zichzelf incluis. Eindeloos weet hij de telefoontjes van de dienst ‘Statistieken’ en de directie te pareren, maar hij kan tenslotte niet de onaangepaste afwezige blijven spelen en krijgt ontslag.
Moet Lanoye het qua humor dikwijls hebben van het groteske, bij Brusselmans is de humor Reviaans, plechtstatig in gewone situaties en komisch vooruitlopend op wat komen gaat. Wat dat betreft is Louis een broer van Frits van Egters uit De avonden. Alleen waar het kantoor en de werkdag van Frits buiten beeld blijven, zo maken we Tinner slechts overdag in de bibliotheek mee. Maar voor beide boeken geldt: een teveel aan tijd en een tekort aan ruimte. De effecten zijn veelal hetzelfde: ‘Jeuk, mompelde hij, wat een jeuk. Hopelijk is dit niet blijvend.’ Evenals Frits mompelt, fantaseert en overweegt hij van alles tijdens zijn ‘bezigheden’: ‘Hij begon een sigaret te roken en keek op de wandklok. Het is een simpel doch doeltreffend instru-