voor De naam van de roos wel eens als blauwdruk gebruikt zou kunnen zijn.
Genoemde fantast, niet toevallig een notaris en in die hoedanigheid een karikatuur van het schrijverschap, wordt als zegsman van de verteller voorafgegaan door een tuinknecht. In onopgesmukte, goed Vlaamse bewoordingen weet hij het beeld van Boudewijn te vermenselijken, als het moet zelfs met behulp van de schandaalpers. Hij meent dat de koning bezwaarlijk anders kan handelen dan hem door de omstandigheden wordt opgedrongen. Boudewijn is immers gevangen in de standaardvisie die men van een vorst nu eenmaal heeft, net zoals Walter een tijd lang wordt gebiologeerd door zijn afsplitsing in de spiegel.
Koning en onderdaan zijn met elkaar verbonden als twee verschijningen van Narcissus, die in de proloog al is geïntroduceerd als de verpersoonlijking van het tragisch gevoel van gespletenheid dat het ik altijd confronteert met het ‘andere’. Boudewijn zelf zal de oplossing van deze onvruchtbare antithese aandragen wanneer hij in een commentaar op Walters notities over de zin van het schrijverschap uitzicht biedt op een ‘Wij-land’ waar alle ikken elkaar onbevangen tegemoet kunnen treden. De verteller lijkt graag in deze utopie te willen geloven, vooral nu hij geleidelijk aan ontdekt heeft hoe weinig hem van zijn tegenvoeter scheidt. Het paleis te Laken en Koperstraat 45 te Olen spiegelen zich in elkaar, niet alleen omdat ze allebei op een driehoekig domein liggen, maar bovendien omdat de verscheurdheid van België en de verscheurdheid van de wereld er terug te vinden zijn.
De levensbeschouwelijke akkoorden waarmee Van den Broeck dit eerste deel van zijn nieuwe romanreeks laat eindigen druipen als taaie en kleverige honingdraden over de pagina's. En wat voor mij het vat doet overlopen is de voorstelling die ik me bij deze lange monoloog maak van het zalvende gezicht dat de Belgische vorst in zo'n geval pleegt te trekken. Mogelijk vindt de auteur zich op een speelse manier wel subversief, mij is het allemaal veel te braaf en te zoet, en qua vertelsel ook veel te traag en uitgesponnen.
Van alle literaire en niet-literaire toespelingen (Kafka, Borges, Eco, de klassieken en als ik Jos Borré mag geloven ook nog Dante, Boccaccio en Lacan) is er een die alles domineert: de dikke knipoog naar het stripverhaal. De sfeer die in Het beleg van Laken hangt doet sterk