Een Jaar Boek. Overzicht van de Nederlandse Literatuur 1984-85
(1985)– [tijdschrift] Een Jaar Boek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
meer te zeggen hebben. Dat de stof bij velen uitgeput lijkt is begrijpelijk. Elke week origineel zijn is niet eenvoudig. Dat ze de zelfkritiek missen om met hun column te stoppen is echter minder begrijpelijk. Het failliet van de in Nederland zo uitgebreide columnisten-cultuur wordt misschien nergens duidelijker door geïllustreerd dan door het feit dat men met grote regelmaat over elkaars columns gaat schrijven. In het weekblad Vrij Nederland was daar onlangs een staaltje van te vinden dat de gemoederen nogal geschokt heeft. Columnist Piet Grijs begon met uiterst aanvechtbare argumenten een hetze tegen columniste Renate Rubinstein (Tamar). De verontwaardiging jegens Grijs was groot. Zeker ook omdat Renate Rubinstein een van de weinige columnisten is die ondanks haar langdurige loopbaan voortdurend blijft boeien. Het succes van haar nieuwste verzameling columns Naar de bliksem? ik niet is dan ook goed te begrijpen. Over die bundel die ik met groot genoegen gelezen heb wil ik het vandaag hebben. Zelden ben ik het zo eens geweest met de flaptekst van een boek als in dit geval. Er wordt gewag gemaakt van een ‘onbevangen blik waarmee Renate Rubinstein (...) het dagelijkse leven, de cultuur en de politiek bekijkt.’ Er wordt gerept van ‘helderheid, durf en visie’. En men concludeert: ‘Ze staat achterdochtig tegenover gangbare abstracties en modieuze denkbeelden die zij toetst aan haar intelligentie en humor.’ Dat is nu eens allemaal waar. Een ding evenwel vergat de schrijver van de flaptekst te vermelden. Namelijk dat de grote kracht van deze schrijfster haar betoogtrant is. Om tot een opinie te komen hanteert zij rationele argumenten en houdt zij irrationele suggesties buiten de deur. Bij uitstek is zij iemand die de nuance zoekt. Het duidelijkst komt dat wellicht naar voren in de stukken over Israël. Ondanks haar joodse afkomst staat ze allerminst kritiekloos tegenover de joodse staat. Zij hekelde als een van de eersten Israëls houding jegens de Palestijnen, maar ook in die kntiek brengt ze weer verschillende nuanceringen aan. In dit boek vond ik maar één keer een oneigenlijk argument. Ze liet deze steek vallen in het stuk waarin ze het opneemt voor Maarten 't Harts boek De vrouw bestaat niet. De schrijfster suggereert dan dat het boek ten onrechte in de kritiek zo ongunstig onthaald werd, want het drong meteen op de bestsellerslijsten door. Nee, toch? Zulke gratuite redeneringen behoren nu juist tot de categorie die zij anders met zoveel kracht bestrijdt. | |
[pagina 127]
| |
Het conflict Grijs-Rubinstein dat al dateert uit de tijd dat de columnisten polemiseerden over het plaatsen van nieuwe kernwapens is terug te voeren op onder meer hun tegengestelde betoogtrant. Grijs moet het hebben van verdachtmakingen en vage theorieën. Rubinstein van feiten ook als die tegen een ideologie indruisen. Ik wil niet verhullen dat mijn sympathie bij de laatste houding ligt. Maar kennelijk is de trend anders, want voortdurend is duidelijk dat zij tegen de stroom in moet roeien. Zij schrijft welbewust in het ‘linkse’ blad Vrij Nederland en moet daar van heel wat ‘linkse’ ideeën vaststellen dat ze onzinnig zijn. Onwrikbare beginselen worden door haar als stokpaardjes ontmaskerd. Een en ander maakt haar tot een omstreden figuur. Ze lijkt zich in die positie te verheugen - wat haar vooral bevalt is dat zij als vrouw zo'n scherpe pen heeft. In een stuk over de spot die haar geestverwante Carolijn Visser dreef met de door progressief Nederland verheerlijkte sandinistische revolutie in Nicaragua verraadt zij: ‘Ik vind het leuk dat het wederom een vrouw is die de gemoederen in het vrome vaderland schokt.’ (150)
Vrouwen als Renate Rubinstein zijn vrouwelijk tot in elke vezel. ‘Ik ben een mevrouw in het diepst van mijn gedachten,’ schrijft zij. Maar gelukkig is de zogeheten ‘vrouwelijke logica’ haar vreemd. Tot in de titel toe blijkt haar strijd tegen de tijdgeest. Die is een veroordeling van het heersende doemdenken, een veroordeling van het gelaten afwachten. In haar stukken zijn de karaktertrekken te herkennen die haar tot zo'n veroordeling brachten: een diepgeworteld optimisme en een vurige wil. Nou ja, optimisme - zij bekent zelf met schroom: ‘Waarschijnlijk ben ik een quasi-pessimist. In mijn hart denk ik van alles juist dat het goed zal gaan en dat een lang en gelukkig leven de natuurlijke afloop van elk boek is.’ (128) De vurige wil blijkt in artikelen over het ouder worden - artikelen over een verblijf in het ziekenhuis. Ook onder op het eerste gezicht onaangename omstandigheden wil zij proberen te genieten. ‘Het is hier heel heerlijk’ (57), opent zij haar ziekenhuisnotities. Het vermogen tot enthousiasme is een zeldzaam vermogen. Renate Rubinstein beschikt er over. Men ziet dat misschien het beste in haar aanstekelijke beschouwingen over literatuur. Zo staat er in deze bundel een bewonderend stuk over de poëzie van Ed Leeflang. Ze beschrijft het genot dat zij onderging aldus: ‘Ik las die bundel van begin tot | |
[pagina 128]
| |
eind en voelde mijn inwendige kreukels gladgestreken en mijn morsige ziel schoongespoeld.’ (213) De boosheid op critici die haar favoriete schrijvers besmeuren blijft bijna altijd geloofwaardig. Haar rechtvaardigheidsgevoel is dan ook sterk ontwikkeld. Het onthullende stuk over de laaghartige manipulaties rond een tv-discussie over de kernbewapening ‘Geknipt voor Wigbold’ bewijst dat weer eens.
Wat is nu het meest wezenlijke in deze bundel columns van Tamar? Misschien haar pogen om nieuwe definities voor de zo vervaagde begrippen ‘links’ en ‘rechts’ te vinden. Haar uitgangspunten waren links, maar met de jaren zijn steeds meer linkse idealen van hun voetstuk gevallen. Ze schrijft een zwevende kiezer te zijn geworden. ‘Als ze zich misdragen, stem dan niet op ze, als ze de boel besodemieteren, stem op de tegenpartij. Kortom, ik gedraag me als iemand aan wie de verkiezingen besteed zijn. Bovendien is mijn behoefte om nergens bij te horen in de loop der jaren alleen maar gegroeid.’ (141) De termen ‘links’ en ‘rechts’ heeft zij een nieuwe inhoud weten te geven in de Huizinga-lezing die zij twee jaar geleden hield. Die lezing ‘Links en rechts in de politiek en in het leven’ is in dit boek opgenomen. Zo scheidt zij links en rechts: ‘Een linkse maatschappij is een maatschappij die de communicatie tussen de mensen niet belemmert en links is een persoon die de waarheid zoekt en zegt en schrijft. En een rechtse maatschappij is een maatschappij die de communicatie tussen mensen opzettelijk belemmert of verbiedt.’ (178) Er is voor deze invulling veel te zeggen, maar in werkelijkheid dekt het begrip ‘links’ nog altijd een andere, soms een tegengestelde lading dan hier voorgesteld. De door wat zich ‘links’ noemt vertroetelde trends staan vaak haaks op de nieuwe formulering. Het zijn deze trends die met veel inzet door Renate Rubinstein bestreden worden. Modieuze stromingen zoals daar zijn het feminisme, het anti-amerikanisme, het subsidiewezen en de vredesbeweging worden als luchtballons doorgeprikt. Naast haar redevoeringen, haar satirisch talent, verdient ook haar stilistische vaardigheid lof. In bijna elk stukje vindt men bovendien verrassende inzichten zoals: ‘Democratie is het politieke systeem waarbij niemand krijgt wat-ie wil.’ | |
[pagina 129]
| |
Renate Rubinstein (geboren 1929) heeft met deze nieuwe bundel erbij vijftien opvallend goede boeken gepubliceerd. Al ruim twintig jaar schrijft zij columns die niet gaan vervelen. De P.C. Hooftprijs 1984 is voor het essay. Een prijs die nog nimmer aan een vrouw werd toegekend. Zij zou een zeer geschikte kandidate zijn. ‘Een mevrouw in het diepste van haar gedachten’. Uit Provinciale Zeeuwse Courant, 8 december 1984. |
|