van zijn vader, die door de moeder, naar de zeden willen, niet is bijgewoond. Elsschot schreef er dit bij:
‘“Loop eens om een kilo zout,” stotterde moeder, hem een doosje lucifers toereikend.
“Moet ik dáármee betalen?” vroeg hij.
“Och,” zei moeder wrevelig. Zij zocht een tijd, vond toen een stapeltje geld op de schoorsteen en gaf het hem, zonder te tellen.
“Mijnheer Dubois heeft het mooist gesproken, moeder,” rapporteerde hij, voor hij de keuken verliet.
“Is 't waar, jongen?”
En toen Kareltje haar aankeek, omdat zij zo raar praatte, zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde.’ Elsschot heeft nog gedubd tussen ‘raar’ en ‘snotterend’, maar dat laatste woord zou te veel verondersteld hebben bij het ondiepe Kareltje, voor wie bij de kapstok alles afgelopen was. De oorspronkelijke slotzin van dit ellendige verhaal komt aan als een hamer. De toevoeging is een verzachting en een vervollediging: er wordt ook afscheid genomen van de andere betrokkene, de moeder; nu is alles en iedereen afgehandeld. De toevoeging leverde één van mijn favoriete zinnen op: ‘zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde.’ Een zin als een versregel.
Deze zinnen vind ik nog machtiger. De Keizer komt thuis van een bezoek aan de directeur van de school. Hij heeft gehoord hoe verschrikkelijk mis het is met Kareltje en hoe hij bedrogen is. Na aandringen van zijn vrouw verbreekt hij zijn zwijgen: ‘Ik trap hem dood,’ zei De Keizer eindelijk. Toen trok hij zijn schoenen uit en ging naar bed. Iedereen zal meteen aan de regels uit het gedicht ‘Het huwelijk’ denken: ‘Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.’ En: ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad’ enzovoort.
De nog geen drie regels grote eerste alinea van Een ontgoocheling is een gelijk meesterstuk: ‘De Keizer was sigarenfabrikant. Veel geld verdiende hij niet want hij werkte slechts met enkele mensen, had te weinig kapitaal en maakte geen reclame zodat hij niet vooruit kwam in de wereld.’ Het is een goed voorbeeld van het door beknoptheid bereikte fatalistische dat veel van Elsschots proza heeft; het bestaan, en daardoor ook de taal, kent geen verzachtende omstandigheden. Schrijven, dat ook een vorm van onderhandelen met de taal is, zal