trok, werd in het begin door de Geestelijkheid genegeerd. Ja, het was zelfs zoo sterk, dat hun de H. Sacramenten onthouden werden, en ze uit de Katholieke Kerk gebannen waren. Maar langzamerhand zag de Geestelijkheid toch ook wel het nut van deze goochelaars, kunstenmakers en potsenmakers in, en deze werden nu vaste medespelers in de z.g. Mysteriespelen, die eerst op hooge feestdagen in de Kerk, en later op de, om de Kerk gelegen, hoven gegeven werden. In Oberammergau en in een klein plaatsje in Zwitserland, heeft men zich aan de oude traditie gehouden, en wordt Christus' Leven nu nog in zijn geheel ten tooneele gebracht. Langzamerhand komen de ‘Varende Lüte’, ook wel Jongleurs genaamd (Gaukler, kokeler, speelman), in dienst van de adellijke Heeren, en nu ontstaat langzamerhand de z.g. hof poëzie.
Eerst laten de ridders en adellijke Heeren de Jongleurs de liederen zingen èn tegelijkertijd begeleiden. Langzamerhand gaan de Ridders zelf zingen, terwijl ze zich op de Lier of een ander tokkelinstrument, o.m. de cither, lieten begeleiden. Nu heeten de jongleurs ménestrels.
Langzaam aan ontstaan nu ook de adellijke Troubadours en Trouvères (Troubadours in het zuiden, Trouvères in het noorden van Frankrijk) en onder hen kunnen wij vele, voor ons thans nog beroemde namen noemen: I. Graaf Willem van Poitiers (1087-1127).
De minneliederen, welke door hem en zijn navolgers ter eere van de vrouwen gedicht werden heetten: Canzonen (chansons). Tot deze behooren ook: De Serena (avondlied) en de zoogenaamde Morgenzangen.
Een anderen geest ademden de Sirventes; het waren gezangen, waarin verleende gunst dankbaar herdacht of het een of ander voorval gelaakt of geprezen werd.
Voorts waren er:
Tenzonen = wedstrijdliederen.
Retroensa, welker verzen den vorm der oude rondezangen van het volk bezaten, steeds eindigend met hetzelfde dichterlijke en muzikale refrein.
Dansliederen.
Niet minder beroemd was: Thibaut de Champagne, koning van Navarre, (1201-1253).
Ik geef u hierbij eenige zijner liederen: I en II.
Een Pastourelle (herderszang) (I) en een chanson (II).
Een bijzondere plaats onder de trouvères neemt Adam de la Hale in, in het dagelijksche leven de Bultenaar van Utrecht genoemd.