| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz
VI
(Vervolg)
Het was iets wonder-vreemds en maar matig-plezierigs geweest, dat eerste opzitten, in den ligstoel, heelemaal gesteund door kussens.
- Alles lijkt opeens anders zóó, had Nina, met een vaag lachje rondkijkend, gezegd.
- Je ziet nu de wereld weer in haar ware gedaante, zuster! had Tony met bij de gelegenheid behoorende plechtstatigheid verklaard.
- 'k Zal er eerst weer aan moeten wennen....
't Had niet lang geduurd, want ze was gauw moe geweest.
- Zeker erg blij toen je weer lag, hè? bromde dokter Brons, toen hij den volgenden morgen kwam poolshoogte nemen.
- Wel 'n beetje, bekende Nina, met een beducht hart.
- Vandaag dus maar niet wéér probeeren?
- Já toch!.... kreet zij smeekend, verschrikt.
Hij trok dreigend zijn wenkbrauwen tot een streep.
- Je wou de proefneming dus voortzetten? Hm.... valt me mee.
- Maar wat dàcht u dan van me? lachte ze, opgelucht de twinkeling in zijn oogen ziend.
- Nou.... hm.... dat zèg ik maar niet, plaagde hij.
- En langzamerhand zal 't toch ook wel beter gaan, zei ze in zacht vertrouwen.
Het gìng beter, langzaam aan. Wonderlijk was 't.... Of je lichaam dat gewone eenvoudig verleerd had en het nu opnieuw weer aanleeren moest. Zoo zou 't met staan óok gaan, en met loopen, en veel moeilijker zou dàt allicht nog zijn....
- We zullen een loophekje voor je timmeren! plaagde Tony, - en dan hou je loopoefeningen hier op den weg.
- Was ik maar al zoo ver? verzuchtte Nina.
Maar dokter Brons had nog geen ja gezegd....
- Eerst 't éen en dan 't ander! gromde hij. - Je begint ook niet te lezen vóor je de letters kent.
Soms werd 't Nina bang om 't hart. Hij vindt me zeker nog niet zoo erg
| |
| |
goed, tobde ze. Hij durft 't nog niet aan. En wel werd haar verlangen aldoor grooter, maar toch woelde daaronder weer opnieuw, en sterker nu, de angst, dat 't niet gaan zou.... dat 't een teleurstelling zou worden.... O, als 't toch eens weer opnieuw mis werd met haar heup.... als het eens nièt genezen bleek.... In een slapeloozen nacht, zooals ze sinds maanden niet meer gehad had, woelde ze om en om en probeerde 't zich voor te stellen hoe 't zijn zou als het vonnis viel. Zou ze het kunnen dragen? Ze tuurde weg in het stille donker, met oogen wijd en zonder slaap. Eens had ze gezegd: als het moest dan zòu ze nog wachten.... Had ze dat waarlijk gemeend? O, maar dan had ze niet beseft wat het beteekende. Nu, zoo dicht bij de beslissing, kòn ze het niet nòg eens zeggen; 't was of ze zichzelf veroordeelde. Den volgenden morgen, na een paar uurtjes lichten sluimer, toen 't al lang dag was, voelde zij zich moe, van den slechten nacht en van het tobben.
- Wat scheelt er aan? vroeg Moeder, terwijl ze rap en toch met zachte vingers Nina's blonde haar borstelde. Zóo druk kon Moeder niet in haar ochtendbezigheden zitten, of van haar ‘lieve schaapje’ ontging haar toch niets.
- Niemendal hoor Moederke, zei Nina met een lachje. - 'k Heb een beetje lang wakker gelegen, dat 's alles....
En Moeder's spoedig gewekte bezorgdheid was gauw weer gerustgesteld ook. Het regende zoetjes dien dag, een Zaterdag, uit een lage, effen grijze lucht; het van regen druipende groen stond roerloos in het stille druillicht. En naar buiten ziend, in die troostelooze grijsheid, voelde Nina haar hart al zwaarder worden. Alles was verdriet.... overal was verdriet.... buiten was 't net als binnenin je.... Zou óoit de zon nog schijnen?....
Ze had dezen morgen niet opgezeten. - Rust maar liever, en bewaar het voor vanmiddag, had Moeder geraden.
Nu, dadelijk na de koffie, had Moeder haar prettig voor het raam geïnstalleerd, met veel steunende kussens om haar heen, en boeken bij haar en een paar rozen in een glas. En omdat het, door den regen, kil was binnen had Moeder haar de zachte, lila, wollen sjaal, die Ans voor haar gebreid had, om de schouders gelegd. Het regende nog altijd, een zijig zomerregentje; er kwam nu bijna niemand voorbij. Nina zette zich zoo gemakkelijk mogelijk; hierbinnen was 't nu wel genoeglijk, zoo met al deze prettige dingen om haar heen.... het leek een ietsje minder troosteloos dan vanmorgen. Zij trok een boek naar zich toe, en bladerde het open, maar droomerig tuurde zij er over weg. Het was prettig het bij zich te hebben, er zoetjes in te bladeren,
| |
| |
maar er in lezen wou ze toch eigenlijk nog niet.... Het was ‘De Vrouw in het Woud’, dat ze met haar verjaardag van Felix had gekregen, en telkens weer had ze 't uitgesteld erin te lezen omdat zij wachten wilde tot hij zelf hier zou zijn om haar voor te lezen, zooals hij had beloofd....
Maar ze waren, nu twee Zaterdagen al, niet geweest, Otto en Felix. Het leek héel lang geleden, sinds ze er, met haar verjaardag, waren....
- Ans en de jongens zullen wel niet komen vanmiddag! gromde Tony, die met haar ellebogen op de tafel en haar twee vuisten tegen de kin gedrukt, met donkere, misnoegde oogen over een krant heentuurde. - Is dat misselijk weer!
- Ga jij dan dàar naartoe, ried Nina.
- Och.... zuchtte Tony gemelijk. - Dat gebagger door de modder is ook zoo'n pretje niet.
- Kom, zóo ver is 't niet, pleitte Nina. - En dan met je regenjas en stevige schoenen aan.... Je zult zoo landerig worden van een heelen middag in huis hangen.
- Bij Ans zit ik toch óok in huis! snibde Tony onredelijk.
Nina wou nog iets terugzeggen, maar zuchtend zweeg ze. Als Toon zóo was, was er niets met haar te beginnen. En met een steekje van onrust bedacht ze, dat Toon den laatsten tijd eigenlijk altijd ‘zóo’ was.
Een oogenblik later smeet ze de couranten op een hoop en haar stoel wegduwend kondigde zij kortaf aan: - Ik ga toch nog maar even. Géen groet, en op een antwoord wachtte ze zelfs niet. Even daarna sloeg de voordeur met een klap dicht en zag Nina Tony's donkere regenhoedje en haar opgetrokken schouders boven de heg verdwijnen.
Het was nu stil binnen. Nina tuurde in haar boek neer en haar oogen gleden werktuigelijk langs de regels. Maar met Moeder's binnenkomen was er opeens weer leven, weer klank en beweging om haar heen en het voelde of er iets zwaars van haar afviel.
- Arm schatje.... hebben ze je nu maar heelemaal alleen gelaten! Moeder komt aanstonds nog wel 'n uurtje bij je zitten hoor, maar eerst nog even die paar dingetjes afstrijken.... en ik heb meteen....
- Och lieverd, maak 't je toch niet zoo moeilijk! Ik kan me toch best alleen amuseeren.... Nina's hand streelde liefkoozend die van Moeder, en ze merkte het verschil: zoo wit en zacht de hare, en die van Moeder bruinig en een beetje ruw van 't werken. - Wat zal 't heerlijk zijn, peinsde ze hardop, - als ik ook weer wat doen kan en u niet meer alles alleen....
| |
| |
Moeder streek lachend het bruine krulhaar uit haar warme gezicht.
- 't Heeft wat mìj betreft geen haast hoor kind! Blijf jij nog maar lui, tot 't heelemaal goed met je is. Ik kan wel wachten.... en je moet je Moeder niet zoo beklagen!.... Zóó druk heeft ze 't niet....
In hetzelfde oogenblik, als om haar woorden te logenstraffen, kwam een sissend, klepperend geluid uit de keuken, een ketel water die driftig stond over te koken.... en tegelijkertijd een lang-dóórrinkelend belletje, de bel van de bovenbewoners. - De Reederij belt! lachte Nina, de uitdrukking gebruikend, waartoe Tony, in een jolige bui, door den naam der nieuwe huurders was geïnspireerd. En Moeder, met komischen schrik naar haar hoofd grijpend, jammerde:
- Waar moet ik nu het eerst heen?
Nina hoorde haar naar de keuken draven en toen in één vaart, rap als een jongen, de trap opstormen. Die Moeder.... hoe vroolijk was ze toch altijd, en hoe sterk! Glimlachend keerde zij het gezicht naar het raam; een bleeke schijn, als een licht dat van ver kwam aangegleden, vloeide over het natgeregende groen. En terwijl ze, in mijmering verloren, zoo wegtuurde, zag zij hoe twee stille gestalten over de heg stonden te kijken en zij besefte, dat zij daar al langer moesten hebben gestaan, maar dat het nu pas tot haar doordrong.
Felix en Otto! Nu waren ze er dan eindelijk weer eens!
Moeder, met een rood hoofd naar beneden gerend om open te doen, sloeg haar handen ineen en schudde haar hoofd, dat haar krullen er van zwierden. - 't Is altijd wàt met jullie! foeterde ze. - Waarom nu niet eens even een telegrammetje gestuurd! Akelige jongens!
Maar de ‘akelige jongens’ hadden voorloopig alleen oog voor Nina, 't was voor de allereerste maal, dat zij haar zagen opzitten. Zij zetten zich op den rand van haar ruststoel, ieder aan een kant, en staarden haar aan, of zij een wondervreemde verschijning was, die zij voor 't eerst aanschouwden, en Nina keek van den een naar den ander en knikte hen toe en glimlachte, zacht blozend en zij voelde een groote, diepe blijdschap in zich zwellen, die haar oogen vochtig maakte en haar lippen trillen deed.
- 't Is of jullie me nog nooit gezien hebt! lachte ze eindelijk.
- Ik hèb je ook nog nooit gezien.... zóó, antwoordde Felix, en zijn stem klonk heel zacht.
- En mìj ben je zoo weer ganschelijk nieuw, na je langdurigen horizontalen staat. Nieuw en bekoorlijk! Otto sprak en gebaarde met zijn gewone
| |
| |
luidruchtige malligheid, maar Nina zag de warme innigheid in zijn oogen en het maakte haar blijer dan woorden konden doen.
- Hoor 's, nu blijven jelui niet allebei om dat kind heenhangen en haar moe maken! baasde Moeder. - Een van jullie kan blijven om haar bezig te houden en de ander loopt even naar Ans om te zeggen, dat jullie er bent, en te vragen of ze morgen komen eten, dan zijn we weer 's allemaal bij mekaar. En dan zal ik een lijstje meegeven van een paar dingen die ik nog hebben moet, en die Tony op den terugweg aan kan halen.... Wacht, ik zal.... Zij zat al neergestreken op het puntje van een stoel en krabbelde wat op een papiertje.
Otto boog met plechtigheid, zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken.
- Het zij aldus, genadige Vrouwe. Uw wil is ons wet.
Toen oogde hij vragend van Moeder naar Nina. - En wiè moet er nou op 't kind passen, en wiè de boodschappen doen?
- Vecht dat zelf maar uit, lachte Moeder. - Of laat ‘het kind’ het zeggen.
En als antwoord hield Nina het boek omhoog, haar oogen naar Felix heen. - Felix zou me voorlezen. Ik heb er op gewacht.... Maar als hij nu liever.... Maar Otto sneed het af met een rappe handbeweging. - Hij héeft niets liever te willen! Vooruit man, aan je werk. Ik ga aan 't mijne. Het leven is éen eindelooze taak, een last-van-plichten, die nóoit van je schouders afrolt. Het zij zoo.
Samen keken zij hem na, Nina en Felix, toen hij fluitend het hek uit en den weg op stapte, met breeden armzwaai nog een groet wuivend naar het raam. Toen zaten zij een pooslang zóo tegenover elkaar, keken naar buiten en spraken niet.
- Heb je werkelijk met lezen op mij gewacht, Nina? vroeg Felix eindelijk.
- Ja, dat heb ik. Ik dacht, dat 't zooveel prettiger zou zijn om voorgelezen te worden.... Vindt je 't erg, dat ik je zoo aan je woord hou?
- Ik vind 't heerlijk, zei hij.
Hij had het boek al opgenomen, bladerde er in en las in stilte hier en daar. En Nina, zijn half neergebogen gezicht beschouwend, zag dat er soms een glans over gleed, die zachter dan een glimlach was.
Nu richtte hij het hoofd op en begon te lezen.
Weggeleund in haar kussens, de handen over elkaar, luisterde Nina naar het zoete, stadige vloeien der zinnen. Felix' stem had een helderen, diepen klank, en hij las langzaam, zonder groote stemverheffingen. Bijna effen klonk het,
| |
| |
en Nina dacht, dat zóo ook water kabbelde, stil ruischend langs je heen. Maar soms kwam er een lichter wiegeling in zijn stem, zooals toen hij las:
‘Zij kan zich den dag niet bezinnen
dat niet in haar heeft geleefd
het vreugde-klare beminnen
van het rythme dat danst en zweeft,
van den zoeten toover der maten
en den stroomenden woordendans....’
en het was of er plotseling zonlicht viel over alle dingen en een glimlach opende haar mond.
Verder las hij; soms trilde het even in zijn stem, zooals de stem trilt van wie heel blij, van wie ontroerd-van-blijdschap is, toen hij die brandende woorden las over de groote vreugden van Schoonheid, Liefde en Vriendschap, over de bevende vervoering in het jongemeisjeshart om haar idealen en haar vereeringen. Dan vloeiden de woorden wat sneller, als gestuwd door die ontroering, maar soms sprak hij trager en effener weer, met een zachten nadruk, of hij diep in haar aandacht dringen wilde.
Roerloos luisterde Nina, haar blik niet weg van het gezicht tegenover haar, dat veranderd leek in een vreemde lichte bezieling. Een warmte gloeide in haar hoofd en haar oogleden voelden zwaar. Nu en dan kwam Moeder binnen; zij liep op haar teenen en maakte nergens leven mee. Eens bleef zij een oogenblik staan luisteren en haar oogen dwaalden naar buiten. Dan zuchtte zij eens en sloop weer op voorzichtige voeten de kamer uit.
Maar de lichte vreugde-rythmen waren voorbij; donker trilde het in de nu snellere stem:
‘Ik zag haar jagen door de kronkels
waar zwammen als booze karbonkels
glinsteren tusschen het hout;
waar de lucht uit de persende longen
opklaagt, een adem van smart,
waar de trekken zich harden, gewrongen,
Ik hoorde de takken breken
en hoorde haar stootend spreken
als een mensch in pijnen doet.’
| |
| |
De tijd gleed voorbij, maar zij bemerkte het niet. Als een diep-ruischende stroom, een zang van ontroering, als orgelende muziek, waarbij haar hart zwaarder klopte, golfden de woorden langs haar. Neen, niet langs haar; 't was of de stroom dóor haar ziel ging, of zij er in onderdook, zooals men duikt in water.
Felix had het boek gesloten. Hij zette zijn bril af en wischte de glazen schoon; zijn oogen, vreemd van blik nu, zoo bloot, tuurden droomend weg. Lang was het stil; het leek ook heelemaal niet noodig om een woord te zeggen.
En toch voelde Nina iets in zich opkruipen, iets dat gezegd wilde worden; zij ademde diep en voelde het trillen in haar keel:
- Wat is alles.... ik bedoel, je eigen leven.... en wat je moeilijk vindt of prettig.... wat lijkt 't opeens klein.... onbeduidend... naast dit...
- Ja.... peinsde Felix. - Maar je mag toch niet de gewone menschelijke gedachten en gevoelens hierom minachten.
- O nee.... maar waar je zelf blij mee bent.... of bedroefd, dat is toch zooveel.... onbelangrijker, dan vervuld te zijn van zooiets groots.
- Ik weet 't niet.... misschien. Maar ik geloof eerder dat ònze gedachten zoo klein zijn, omdat ze alleen maar onszelf betreffen.... en dat dìt zoo groot is, omdat het van iemand is, die.... om alle menschen denkt en lijdt....
Nina knikte sprakeloos. Hoe stralend waren nu zijn oogen en hoe zacht zijn mond! Hij hield het hoofd even-achterover gebogen en het was of zijn gezicht een licht opving. En weer, als een tijdlang geleden, een van die eerste keeren dat Felix hier kwam, zag Nina, als in een plotselingen flits, hij had het gezicht van een dichter, Felix was een dichter!.... Een vreugdgevoel borrelde zoo sterk en warm in haar op, dat zij er zacht van blozen ging. Zij voelde den gloed in haar wangen en keerde haar gezicht naar het raam.
Naar buiten kijkend was 't haar of ze uit een andere wereld kwam. En het wàs over de stille zomerwereld ook werkelijk veranderd; het regende niet meer en de grijze lucht was zóo ijl en dun geworden, dat het blauw er al doorheen leek te gaan breken. Als een stille blijdschap lag het licht over alle dingen.
- Weet je, praatte Felix zacht voor zich heen, en vanzelf keerde haar gezicht zich weer naar het zijne, - er is natuurlijk geen sprake van dat je een greintje meer kunstenaar wordt door vervuld te zijn van iets groots, iets
| |
| |
edels.... Maar het is óok waar, dat je nooit een groot kunstenaar wordt, wanneer je klein, of verachtelijk bent als mensch.
Nina antwoordde niet, zij hield bijna den adem in. Het klonk zoo wonderlijk-ernstig, plechtig haast.... en het klonk, of hij het niet zoo maar zei, in 't algemeen, maar of hij er iets bizonders mee bedoelde. Gespannen wachtte zij, of hij nog meer zou zeggen.
- Maar het geeft je niets of je al graag.... het groote zou willen.... en het mooie.... wanneer je zelf maar klein en leelijk bent. Je kunt jezelf nu eenmaal niet veranderen....
Er trok een schaduw over zijn oogen en zijn mond boog omlaag.
- Nee, veranderen kunnen we ons niet.... fluisterde Nina, en het kon haar heelemaal niet schelen, dat haar stem zoo beefde, - maar ik geloof.... ik denk dat iemand, die echt verlàngt naar het mooie, het groote.... zelf toch nooit heelemaal klein en leelijk zijn kan....
- Denk je? lachte hij zachtjes. - Maar verlangen alleen is niet veel!
Ach, dat ze nu iets zeggen kon.... iets om hem te helpen, iets om hem te doen gevoelen, dat ze hem begreep, om hem te zeggen, dat ze hem nièt klein vond! Maar er was niets.... Verdrietig zweeg ze.
- Waarom zeg ik dat nu allemaal?... Zijn gezicht vertrok verlegen. - Gek; ik weet zelf niet hoe 't zoo komt.... Want ik heb er nog nooit met iemand.... nooit iemand een woord over gezegd. Otto ook niet.... Je moet er Otto ook niets van vertellen.... maar.... ik vind 't toch wel prettig om 't jou te zeggen.... Hij hakkelde als een schooljongen, hij die anders zoo rustig en gemakkelijk sprak, en heel jongensachtig zag hij er nu ook uit in zijn verlegenheid. Gespannen, met bonzend hart, zag Nina hem aan en wachtte. Zacht eindigde hij:
- Ik heb ook wel.... verzen geschreven....
- Dat wìst ik wel! barstte Nina uit, en het klonk als een gedempte juichkreet.
- Hòe wist je dat? Hoe kòn je dat weten! Nina!
Zij schrok er nu zelf van; toch lachte zij nog. Haar oogen blonken.
- Ik had 't aan je gezien.... een heelen tijd geleden al.... En daarnet óok weer, vóor je nog een woord gezegd had....
Nog even zag hij haar verbijsterd aan. Toen barstte hij in een schater uit. - Och, och! Een mensch is toch een armzalige stumper! Wat hij 't diepst in zich verbergen wil, dat staat hem op zijn voorhoofd geschreven!
| |
| |
Maar niet iedereen leest 't eraf.... dacht Nina, maar ze zei het niet, want waarom had zìj 't juist wèl gelezen?....
- Felix.... ik wou dat je er bij je had en me voorlas.
Hij was nu weer beheerscht en gewoon, nu hij het verteld had, een beetje gereserveerd bijna, of hij er half spijt van had.
- Dat zou ik toch niet doen, na dit, zei hij, zijn hand op het boek.
- Later dan?
- Misschien.... ik weet 't nog niet....
- Felix, vroeg zij zacht, - Heb je nu spijt dat je 't mij verteld hebt? Hun oogen keken recht in elkaar.
- Eigenlijk wel 'n beetje.... Maar als ik je aankijk toch weer niet.
- Dus dan mag ik ze ook wel lezen, zei ze gevat. - Ik wel!
- Goed dan. Jij wel, gaf hij zachtjes toe.
- Zal je ze dan den volgenden keer meebrengen? En me voorlezen, als we alleen zijn?
- Nee! Voorlezen dòe ik ze niet! Ik zal ze wel voor je meebrengen, dan lees je ze maar als ik er niet bij ben. Of misschien stuur ik ze je wel....
- Dat is goed, zei ze alleen.
Zij legde de handen over elkaar en leunde zwaarder in de kussens terug. Moe voelde haar lichaam, als na een groote inspanning, maar in haar was een lichtheid, zoo dansend-blij en heerlijk, dat zij wel had willen zingen, dat het leek of zij nu zóo wel op veerende voeten weg kon loopen.
Felix bladerde zwijgend in een boek. Zij spraken niet meer.
Juist toen het dun geworden wolkengrijs vaneen scheurde en opeens de warme zonneglans breed over alles uitvloeide, zag zij Tony en Otto den voortuin inkomen. Otto hield met een zwaai en een buiging het hekje voor zijn zuster open, en zij, ingaand op het grapje, liep hem met in den nek geworpen hoofd en smadelijk gekrulde bovenlip voorbij.
Het was een andere Tony, dan die daarstraks zonder groet en met een gezicht als een onweerswolk, was weggegaan. Zij begroette Felix met een kameraadschappelijken slag op zijn schouder, stalde met marktventstersdrukte de meegebrachte boodschappen op de tafel uit en dwong Moeder, die met allebei haar handen vol, zich niet verweren kon, om een groot stuk sucade, dat ze niet lustte, op te eten.
- Kauw, ongelukkige! Je leven is er mee gemoeid! beval ze. - Nou slikken! Ik zal je neus wel dichthouen... Zóo!
Nina zag het aan, glimlachend en toch beklemd. Als Tony zóo was, zoo
| |
| |
dol-opgewonden en met die wilde flikkering in haar oogen, dan beangstte dat haar bijna nog meer dan haar somberheid. Schroefde zij zich nu maar op tot deze uitbundigheid, misschien om haar verdriet te vergeten? Of was zìj nu maar zwartgallig en zag zij duisternis waar die niet was? In elk geval werkte het aanstekelijk, Otto was ook al zoo baldadig, en Moeder zoo jolig.... en Felix had behendig en ongemerkt het koekje van Moeders schoteltje gekaapt en opgepeuzeld, en nu ze het wou opeten om dien naren sucadesmaak kwijt te raken, maar niets vond, schaterden zij allen om haar komisch-verbijsterd gezicht.
Maar het leek Nina, of het alles ver van haar weg gebeurde, of zijzelf, alleen en onbereikbaar zat geborgen in een wereld van stille, lichte gelukzaligheid. En zij kon niet anders doen dan maar zitten en luisteren en droomend voor zich heen turen en voelen hoe licht 't was, om haar en in haar, of 't in haar zong, al kwam er geen klank over haar lippen.
Zoo gleden de uren van dien dag en van den gezellig-roezemoezigen Zondag voorbij en het leek of ze haar niet beroerden. Zij sprak weinig; liefst zat ze maar stil met zoet Jantje naast zich, zijn klein pootje in haar hand; dan lag er een nauw-merkbaar glimlachje om haar mond en haar oogen, groot en stralend, gingen van den een naar den ander.
En toen de nieuwe week begonnen was wachtte ze op wat nu komen kon, de verzen, die hij haar beloofd had. 't Kon ook zijn, dat hij ze meebracht, maar hij had óok gezegd ‘misschien stuur ik ze je wel...’ Maar zij wachtte zonder haast of ongeduld, aldoor in dat stil-lichte gevoel van zekerheid en blijdschap. Uren kon ze droomend wegstaren in de wisselende wolkenluchten en de vogels nàturen, die heen en weer vlogen tusschen het groen, of de kapellen, die boven de rozen fladderden. Zoo fladderden ook haar gedachten, licht en teer, strijkend van ding langs ding.... En nooit wanneer zij zichzelf weer in haar kussens terugvond wìst ze nog waarheen haar gedachten hadden gedwaald. Zij wist alleen, dat het eindeloos stil en heerlijk was. En wanneer telkens weer de post voorbij ging en niet bracht waarop zij wachtte, dan bedroefde noch verontrustte haar dat. Wie gelooven haasten niet.... Zij dacht aan dit Bijbelwoord; wonderlijk-plotseling was 't haar ingevallen. En zij dacht, dat zij nog nooit de beteekenis ervan zoo goed begrepen had. Want waarom zòu je haasten of ongeduldig zijn als je zoo gelukkig was, zoo stil, zoo eindeloos gelukkig....
(Wordt voortgezet).
|
|